De smalle marges van de politiek

Joop den Uyl, econoom en minister-president in de jaren 1970, sprak eens over de beperkte invloed die de politiek in feite heeft op vele maatschappelijke processen, terwijl dat nu juist wel het werkterrein van politici blijkt te zijn. En daarbij besprak hij nog niet eens het feit dat die invloed, als die er is, alleen maar voor een bepaalde schaal geldt, zoals de tienjarige lokale, provinciale of landelijke, de schaal waarop de meeste maatregelen betrekking hebben. De Franse structuralistische school van historici, echter, stelt dat dergelijke maatregelen, ook al zijn ze effectief, binnen een bepaalde structuur van tijd en ruimte tot stand gekomen, alleen daarbinnen relevantie hebben. We moeten dus mondiale, lange-termijn processen begrijpen voordat we deze effectief kunnen beinvloeden via de politiek.

Dit standpunt is middels een groot aantal studies van heel verschillende aard ontwikkeld, waarvan er een het meest interessant is, mede doordat deze is verricht omstreeks, ook weer, de jaren 1970, de tijd waarin ook het rapport van de Club van Rome uitkwam (1972). Toen konden er voor het eerst grote berekeningen, simulaties, uitgevoerd worden, grootschalige complexe maatschappelijke processen betreffend. Deze economisch-historische studie betrof een computer simulatie van economische processen binnen de Verenigde Staten verlopend op een lange termijn. Hierbij was de vraag wat de relevantie zou kunnen zijn van economisch relevante, zeer ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen die als richtinggevend of -veranderend bekend staan. Je kunt daarbij denken aan, bijvoorbeeld, de invloed van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog op de loop van de economie aldaar, van de invoer van de spoorwegen, of, meer recent, van de New Deal.

In de berekeningen heeft men op de een of andere manier de directe effecten van economische processen op korte termijn los gemaakt van die op de langere termijn zodat men kon zien in hoeverre de laatste een andere richting of snelheid hadden gekregen. En het resultaat was schokkend: hun invloed bleek slechts zeer beperkt te zijn. Het niet aanleggen van de spoorwegen zou een verlies voor de Amerikaanse economie van slechts 5% hebben betekend. Verwaarloosbaar weinig.

Zo heeft ook Dennis Meadows in de jaren 1990 eens berekend hoeveel tijdwinst het zou opleveren wanneer de toenmalig bekende hoeveelheid fossiele brandstoffen verdubbeld zou worden. Het bleek dat zo’n verdubbeling het opraken ervan met slechts 10-15 jaar zou vertragen. Al weer verwaarloosbaar weinig. Er zijn nu inmiddels meer reserves bekend geworden en de berekening zou dus een ander getal voor de vertraging opleveren, zowel uitgaande van de toenmalige verwachtingen als van de huidige hoeveelheid. Maar de grootorde zal niet veel verschillen. Wat een dergelijke teleurstellende uitkomst verklaart is dat de energiecomsumptie minstens dubbel exponentieel groeit, ook wel super-exponentieel genoemd. De toevoeging van nieuwe bronnen groeit daarentegen, of niet exponentieel maar additief, of exponentieel maar niet in dezelfde mate. In termen van een grafische voorstelling betekent dit dat de groei van het verbruik steil kromlijnig verloopt en dat van de productie rechtlijnig of zwak kromlijnig. Er bestaat dus een zeer grote, snel toenemende discrepantie tussen de uitkomsten van de twee typen van groei. Het is deze discrepantie die de verwarring geeft.

Op het gebied van het effect van kooldioxide op de aardse temperatuur zijn er recent ook nieuwe berekeningsresultaten bereikt die iets dergelijks laten zien: weinig effect van een ogenschijnlijk grote wijziging. De berekening betrof de verwachte temperatuurstijging bij een verdubbeling van de concentratie kooldioxide in de atmosfeer. Eerder was deze stijging berekend op 3 °C, met een kans van 66% dat deze waarde tussen de laagste en hoogste waarden van 2-4,5 °C ligt. Deze zogenaamde klimaatgevoeligheid voor kooldioxide blijkt slechts 2 °C te zijn, welke met dezelfde kans nu tussen de waarden van 1,5-1,8 °C ligt. Een stijging naar gevaarlijk hoge temperaturen van de atmosfeer wordt hierdoor uiteraard vertraagd, een kolfje naar de hand van klimaat-ontkenners. Echter, met het huidige super-exponentiele verbruik van energie kan deze vertraging natuurlijk ook wel weer eens tegenvallen: deze geringere gevoeligheid blijkt inderdaad slechts een vertraging van ongeveer 10 jaar op te leveren. Een getal dat weliswaar sterk lijkt op dat van Meadows, maar dat een ander proces betrof.

Het is dus van belang om over langjarige processen te blijven praten die bij de schaal van mondiale effecten past. Dit betekent, wetenschappelijk, dat onderzoeksresultaten van modellen van disciplines als, bijvoorbeeld, de economie of de sociologie, betrekking hebbend op nationale omstandigheden, weinig tot geen gewicht in de schaal kunnen leggen. Daarnaast is het, meer praktisch, goed te bedenken dat de invloed van maatregelen, genomen op een te kleine schaal, irrelevant zal zijn. De mondiale, lange-termijn processen blijven hun verwachte loop behouden.

Alleen mondiale processen die bovendien aan de basis van alle huidige tendenzen liggen, zoals dat van onze reproductie, mits snel uitgevoerd, kunnen uitkomst bieden.

Geen Gaia maar Medea

Gaia gold bij de Oude Grieken als de moedergodin van de aarde en staat tegenwoordig nog model voor de evenwichtigheid hiervan. De aarde zou een zelf-balancerend systeem zijn, zelfs een organisme, een levende verschijningsvorm. Wanneer het mis gaat met de aarde, dan zouden er meteen corrigerende factoren en processen komen die het evenwicht herstellen. Zo wordt de aarde een stabiel systeem. Deze processen werken automatisch en onbewust, en onder invloed van het leven, van alle levende organismen bij elkaar. Het leven zou aldus ook het aards klimaat redelijk constant hebben kunnen houden gedurende het hele geologische verleden. Tegenwoordig zouden het ook op het huidige klimaat inwerken: dit kan wel enigszins opwarmen, maar corrigerende processen zouden paal en perk kunnen stellen aan al te grote opwarming. Een hele geruststelling nu de temperaturen stijgen. We hoeven zelf niet veel te doen.

Het is te mooi om waar te zijn. Want welke processen gaan dit doen? In de negentiger jaren zijn er al verscheidene criteria opgesteld om het idee van een door het leven tot evenwicht gebracht klimaatsysteem te toetsen, maar ongeacht bekende heftige klimaatfluctuaties in het verleden blijkt bovendien het idee zelf niet toetsbaar te zijn: het berust op slecht gedefinieerde veronderstellingen. Het idee gaat er namelijk van uit dat het leven zelf-verzwakkende – negatief-terugkoppelende – processen in gang zet waardoor de levensomstandigheden constant zouden blijven. Denk aan donkere levensvormen die licht en dus energie kunnen absorberen die in aantalsevenwicht raken met lichte, zodanig dat de temperatuur constant blijft. Zo’n evenwicht tussen dergelijke levensvormen garandeert echter niet dat de temperatuur zelf optimaal voor hen is: in dat geval moet er een evenwicht tussen de levensvormen en de temperatuur zelf bestaan. Zo zijn er meer toetsingsproblemen op te noemen.

Omgekeerd bestaan er wel door het leven geinduceerde processen die omgekeerd, positief terugkoppelend, zelf-versterkend, werken. Deze werken echter tegen een evenwicht en dus het voortbestaan van het leven in. Zo vormen vele organismen methaan dat zich op oceaanbodems en in veenpakketten ophoopt en dat bij vrijkomen de temperatuur dusdanig verhoogt dat het het voortbestaan van het leven grotendeels onmogeljk maakt. Dit heeft waarschijnlijk de grote massa-uitstervingsgolven in het geologische verleden als gevolg gehad. En we weten ook dat bij verhoging van de temperatuur de concentratie van waterdamp als sterk broeikasgas hoger wordt, een zelf-versterkend proces dat los van het leven staat: hoe warmer, hoe meer waterdamp, hoe warmer, enzovoort. Dergelijke processen zijn bekend geworden onder de naam van de Griekse godin Medea die haar eigen kinderen op at, zoals dat bij de biologische vorming van methaan gebeurt. We kunnen hierbij nu ook meteen aan onze eigen activiteiten denken: als biologische soort hebben we een sociaal-economisch systeem geschapen waarmee we onze eigen levensomstandigheden bederven, zodanig zelfs dat niet alleen onze soort, maar ook dat van alle andere in gevaar komt. Ook dit is in vele opzichten een zelf-versterkend proces.

Door, bijvoorbeeld, kolen, olie en gas te verbranden, verhogen we de temperatuur van de atmosfeer en daarmee ook het aardse oppervlak en het water van de oceanen. Hoe hoger deze temperatuur, hoe meer methaan er vrij zal komen, een broeikasgas dat 15 tot 20 maal zo sterk is als kooldioxide zelf en dat dus de temperatuur versterkt doet stijgen. Tegelijkertijd, en ook als gevolg hiervan, verdampt een deel van het water van de oceaan en van dat op het land dat ook de temperatuur van het milieu verhoogt, waardoor er nog meer water gaat verdampen. En wij hebben de afgelopen eeuwen meer en meer verbrand vanwege het onderliggende zelf-versterkende proces van reproductie, met daar bovenop de vorming van een organiserende maatschappij die des te groter werd naarmate onze bevolking groeide. Beide zelf-versterkende processen dus. Op die manier hebben we ons milieu blijvend aangetast.

Bijna al deze processen zijn dus zelf-versterkend waardoor we er geen vat op hebben, ze groeien zelf op eigen kracht. Alleen op dat van de reproductie hebben we nog vat, de andere zijn hiervan effecten. Nu bestaan er wel geologische processen die regulerend kunnen werken, maar als geologische zijn ze veel te traag om soelaas te kunnen geven. Hun effecten komen veel te laat.

We mogen dus niet op deze trage Gaia rekenen, maar moeten voor Medea buigen, zoals het leven altijd heeft gedaan. Of, mochten we dat niet willen, dan moeten we zelf regulerend gaan handelen door onze reproductie, en daarmee de bevolkingsgrootte en de omvang van de maatschappij, overeen te laten stemmen met zowel de bronnen van bestaan als het absorptievermogen van het milieu.

Gaia heeft nog altijd Medea niet bestreden: ze heeft geen vaststaand doel – een richtende temperatuur – om dit te doen. Noch bezit Gaia een tegenkracht om de temperatuur rond dit doel te reguleren. Medea eet haar eigen kinderen op, wat wij nu moeten gaan voorkomen.

The tragedy of the commons

In 1968 introduceerde de Amerikaanse oecoloog Garrett Hardin het begrip van de ”tragedie van de gemeenschappelijke grond”. Hij doelde hiermee op het probleem dat je bij gemeenschappelijk gebruik van een algemeen gebruikte bestaansbron altijd iemand krijgt die te grote happen neemt. Dit ten nadele van de anderen, wat dan meteen het einde van het systeem betekent. Prive bezit moet hier de oplossing geven. Het probleem hierbij is dan niet alleen dat prive bezit nu net uit het uitgroeien van verschillen tussen gemeenschappelijke gebruikers voortgekomen is, maar ook dat het uitgroeien van verschillen nu verschoven wordt van gebruik van grond naar dat van produktiemogelijkheden en van kapitaal. We bestrijden het probleem met de veroorzaking ervan. Wat alleen de ellende kan vergroten.

“Commons” gaat terug op het gemeenschappelijk bezit van grond in Groot Brittannie, zoals dat ook voorkwam in andere delen van Europa. Natuurlijk is deze gedachte van het verworden van het systeem wel erg modern en zet het de historische gang van zaken volledig op zijn kop. Tenslotte zijn er twee achtereenvolgende golven van Engelse wetgeving geweest, neergelegd in de de “Enclosure Acts”, die aan het gebruik van gemeenschappelijke grond aldaar een einde maakten: aristocraten – de lords, of, in Schotland, de leirds – en rijke burgers sloten grote stukken land af dat ze voorheen al of niet bezaten en waar de boeren eeuwen hadden gewerkt. Dezen werden van het land gejaagd, al of niet met behulp van politie of soldaten, waarbij de boerderijtjes voor de ogen van de eigenaren werden leeggehaald en afgebroken. De boeren verlieten zo het land, gingen naar de steden en vormden vervolgens daar het beruchte industriele proletariaat dat de veel bezongen Industriele Revolutie voedde. Er gebeurde niets van binnen uit binnen een sociaal wankel systeem, maar de verandering kwam van buitenaf, gesteund door nieuwe wetgeving van een landsregering gevormd door dezelfde lords.

In andere delen van Europa leefde het oude systeem nog tot na de Tweede Wereldoorlog voort. Zo kende tot voor kort Drenthe nog zijn nabuurschap van onderlinge hulp bij grotere werken of na geboorten, en kennen we ook het Nederlandse, op onderlinge solidariteit gebaseerde, poldermodel. En zelfs het economische Continentale Systeem is gestoeld op onderlinge hulp en cooperatieven, dit in tegenstelling tot het Angelsaksische Systeem van prive ondernemingen en staatsinrichting waarbij onderlinge concurrentie groei aanjaagt en dat aan de basis ligt van het huidige neo-liberalisme als extreme vorm ervan. Het is onjuist om de huidige sociaal-economische staatsinrichting en vervolgens de mondiale milieuwetgeving op deze manier historisch te rechtvaardigen. De wereld is meer gebaat bij een sociaal contract tussen een regering en geregeerden zoals dat oorspronkelijk door de Nederlander Spinoza en vervolgens de Fransman Rousseau werd geformuleerd, en zoals dat recent zo duidelijk tot uitdrukking werd gebracht bij de inhuldiging van onze huidige koning.

Maar kijken we nu eens naar de regelingen omtrent de uitstoot van kooldioxide. Hierin geldt het economische cap-and-trade principe waarin landen koolstofbelasting betalen en kunnen handelen in vergunningen om een bepaalde hoeveelheid kooldioxide te produceren. Rijkere, veel producerende landen kunnen dus de meeste vergunningen aankopen en zo de armere landen benadelen in hun ontwikkeling. Dit is precies wat er als “The tragedy of the commons” wordt gehekeld. De regeling is gebaseerd op een systeem van ongelijkheid dat vanuit nationale gelijkheid uit zijn voegen is gegroeid, een uitgroei die zo versterkt kan worden. Wanneer het om overeenstemming gaat tussen landen op de grote klimaat conferenties, dan stemmen de olieproducerende en industriele landen dus altijd tegen. Wanneer we dan de vergunningen gaan beperken naarmate we dichter bij onze klimaatdoelstellingen komen, dan moeten inderdaad de rijkere, meer geindustrialiseerde landen meer krimpen dan de armere, wat ze uit zichzelf, zonder dwang van boven, niet zullen doen. Wanneer we kooldioxide opslag door producenten of industrieen zouden laten betalen, dan worden de kosten ervan op de consumenten verhaald, wat de prijzen zal doen stijgen. Dit zal vervolgens de arme landen dan het meeste treffen en hen in nog grotere nood en schuldenlast gaan brengen met honger en sociale ontwrichting – grootschalige migraties, epidemische ziekten, criminaliteit, opstandigheid en burgeroorlog – als gevolg.

Het principe van onderlinge solidariteit en onderlinge verrekening van de kosten van verbranding van fossiele brandstoffen is dus zoek. Wanneer we de klimaat verwarming in de hand willen zien te krijgen, dan moeten de kosten ervan gezamenlijk gedragen, en dus mondiaal opgelegd gaan worden. Dit lukt alleen bij een bovengestelde organisatie die onafhankelijk van individuele landen en belangengroepen opereert. Het huldigen van souvereiniteit, prive belangen en het handhaven van onderlinge verschillen moeten opzij worden gezet. De nood is groot en zal nog verder groeien: het klimaat verwarmt al snel.

We moeten gezamenlijk op gaan trekken, anders lukt het niet. Liever “The strategy of the commons” ervan gaan maken dan “The tragedy”. Want dat is in feite “The tragedy of the individuals” gebleken.