Hoeveel tijd kunnen we kopen?

In m’n boek Wasted World (Nederlandse vertaling: Wildgroei), heb ik het voorbeeld gegeven van het effect van exponentiële groei over de snelheid van dichtgroeien van een vijvertje met eendenkroos. De vraag hierbij was hoeveel oppervlak van het vijvertje nog onbedekt was op een bepaald moment voordat het geheel bedekt zou zijn. Ik heb daarbij alleen naar het verleden gekeken, en niet naar de toekomst. Dit laatste zal hier het onderwerp zijn. Hierbij verander ik zowel het vijvertje met eendenkroos in een flesje met bacteriën, alsook de vermenigvuldigingssnelheid 2 van een bedekking van een dag bij het kroos naar een minuut bij bacteriën. Elke dag bedekt het kroos dus tweemaal zoveel water oppervlak van het vijvertje, en elke minuut zijn er tweemaal zoveel bacteriën in een flesje. Bovendien zou het vijvertje in een maand vol gegroeid zijn en het flesje met bacteriën in een uur.

Indertijd was de vraag hoeveel van het vijver oppervlak er twee dagen nog vrij van kroos was voordat hij volledig dicht was gegroeid. Dat bleek met een dagelijkse verdubbeling van het ingenomen oppervlak driekwart van het totale oppervlak te zijn. Tenslotte, op de dag voor het einde van de periode zou nog de helft bedekt zijn met kroos, en de dag daarvoor dus de helft daarvan: slechts een kwart. Dat betekent, omgekeerd, dat er op die voorlaatste dag nog driekwart open water te zien zou zijn geweest. Bij eindige hoeveelheden van een bepaalde grondstof, zoals een fossiele brandstof, of fosfor, of een zeldzaam metaal, geldt precies dezelfde redenering. Hierdoor is de conclusie onjuist dat er nu nog zoveel van over is dat we ons nog lang geen zorgen hoeven te maken over het opraken daarvan. En dus ook, dat we nog voldoende tijd over hebben om zonodig naar mogelijke alternatieven om te zien, of, zoals in het geval van energie, om deze grondstof zelf op te wekken. Zoals blijkt uit dit eenvoudige sommetje, blijkt deze geruststelling echter niet op te gaan in het geval van een exponentiële groei van het verbruik. In het geval van voldoende opvang van ons afval door het milieu lijkt er op het eerste gezicht ook nog voldoende tijd te bestaan om oplossingen te bedenken terwijl dat toch niet zo is. Ook die tijd is maar kort.

Met deze laatste conclusies kijken we in feite al wat naar de toekomst, maar dit is toch wat anders dan wanneer we een enigszins andere vraag stellen, namelijk hoeveel tijd we vanaf nu kunnen kopen met het aanboren van heel veel nieuwe putten of mijnen voor tot nu toe reeds gebruikte grondstoffen, waarvan tot nu toe al veel verbruikt is. In dat geval breiden we het vijvertje met een factor twee of drie uit in de hoop dat we dan weer voldoende oppervlak hebben om het kroos te laten groeien. In het geval we een flesje zouden hebben dat in een enkel uur zou zijn volgeraakt met bacteriën, nemen we dus niet een enkel flesje, maar ook twee of drie, of, laten we zeggen, zelfs 32 of meer extra. Het nemen van wat meer flesjes is tenslotte wat gemakkelijker voorstelbaar dan het uitgraven van zoveel meer vijvertjes! De redenering is hetzelfde: bij een enkel flesje is drie kwart nog zonder bacteriën na 58 minuten, twee minuten voor het aflopen van een uur. De hierop volgende vraag is dus nu: hoeveel tijd – in minuten – kunnen we kopen door na dit eerste, inmiddels vol gegroeide flesje er nog eens 32 bij te zetten? Een onwaarschijnlijk grote uitbreiding, in feite, wanneer we hier aan een bepaalde grondstof zoals een bepaald type van fossiele brandstof zouden gaan denken. Maar alleen wanneer we het verschil in aantal flesjes zo extreem groot maken, terwijl het effect teleurstellend klein zal blijken te zijn, zien we het duidelijkst waar het om gaat: het kopen van voldoende tijd om problemen van schaarste te vermijden, kunnen we zo onmogelijk doen. We denken dat we wellicht in totaal nog 32 maal zoveel tijd hebben om door de extra hoeveelheid grondstof heen te komen, maar het blijkt vanwege de exponentiële toename in verbruik toch heel erg veel minder te zijn.

Bedenk hierbij dat het slechts 1 minuut kostte om de hoeveelheid bacteriën in het flesje te verdubbelen. En verdere verdubbeling van het aantal bacteriën van een enkel flesje naar twee zal dan eveneens een enkele minuut vergen. En een verdubbeling hiervan naar vier flesjes kost ook maar een minuut, in totaal dus twee minuten nadat het eerste flesje vol raakte. Daarna kost het nogmaals een minuut voor 8 flesjes, weer een voor 16 extra flesjes, en vervolgens nog een om 32 extra flesjes vol bacteriën te krijgen. Nadat dus een heel uur verstreken was om een enkel flesje vol met bacteriën te laten groeien, krijgen we slechts 5 minuten extra wanneer we met het bijzetten van 32 extra flesjes tijd probeerden te kopen. Dat is wel meer, maar niet veel, en zeker heel erg veel minder dan we dachten zonder deze berekening te maken.

Dit betekent dat we per tijdseenheid exponentieel meer grondstoffen moeten delven om een exponentieel verbruik bij te kunnen houden. En het betekent dus ook dat de voorraden hiervan exponentieel snel kleiner zullen worden. Bovendien, en dat is hier het belangrijkst, de tijdwinst met het openen van extra boorputten of mijnen wordt gaandeweg exponentieel korter! We denken in dergelijke gevallen veel tijd te kunnen winnen, maar de tijdwinst blijkt verwaarloosbaar klein te zijn. Op gegeven moment blijkt zelfs het openen van putten of mijnen langer te duren dan het verbruik van de grondstof.

Hetzelfde geldt natuurlijk voor het verminderen van grondstof gebruik door zuiniger te leven of door te recyclen wanneer we, hetzij de bevolking en het grondstof verbruik per hoofd, hetzij de complexiteit van de maatschappij exponentieel blijft groeien, of beide. Om deze groei teniet te doen, zouden we dan ons verbruik op deze manieren in dezelfde mate exponentieel moeten verminderen. En dit gaat bij zuiniger leven al snel niet meer op: we bereiken al snel ons minimum niveau van verbruik. En wat de recycling betreft, dit kost veel energie, een exponentieel toenemende hoeveelheid energie dus om het exponentiële verbruik te compenseren, terwijl ook de hoeveelheid resterende, conventionele, fossiele energie, exponentieel lastiger te verkrijgen is en ook exponentieel snel op blijkt te gaan.

Het op deze manier kopen van tijd lijkt zo eenvoudig, maar blijkt in feite onmogelijk te zijn.

De smalle marges van de politiek

Joop den Uyl, econoom en minister-president in de jaren 1970, sprak eens over de beperkte invloed die de politiek in feite heeft op vele maatschappelijke processen, terwijl dat nu juist wel het werkterrein van politici blijkt te zijn. En daarbij besprak hij nog niet eens het feit dat die invloed, als die er is, alleen maar voor een bepaalde schaal geldt, zoals de tienjarige lokale, provinciale of landelijke, de schaal waarop de meeste maatregelen betrekking hebben. De Franse structuralistische school van historici, echter, stelt dat dergelijke maatregelen, ook al zijn ze effectief, binnen een bepaalde structuur van tijd en ruimte tot stand gekomen, alleen daarbinnen relevantie hebben. We moeten dus mondiale, lange-termijn processen begrijpen voordat we deze effectief kunnen beinvloeden via de politiek.

Dit standpunt is middels een groot aantal studies van heel verschillende aard ontwikkeld, waarvan er een het meest interessant is, mede doordat deze is verricht omstreeks, ook weer, de jaren 1970, de tijd waarin ook het rapport van de Club van Rome uitkwam (1972). Toen konden er voor het eerst grote berekeningen, simulaties, uitgevoerd worden, grootschalige complexe maatschappelijke processen betreffend. Deze economisch-historische studie betrof een computer simulatie van economische processen binnen de Verenigde Staten verlopend op een lange termijn. Hierbij was de vraag wat de relevantie zou kunnen zijn van economisch relevante, zeer ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen die als richtinggevend of -veranderend bekend staan. Je kunt daarbij denken aan, bijvoorbeeld, de invloed van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog op de loop van de economie aldaar, van de invoer van de spoorwegen, of, meer recent, van de New Deal.

In de berekeningen heeft men op de een of andere manier de directe effecten van economische processen op korte termijn los gemaakt van die op de langere termijn zodat men kon zien in hoeverre de laatste een andere richting of snelheid hadden gekregen. En het resultaat was schokkend: hun invloed bleek slechts zeer beperkt te zijn. Het niet aanleggen van de spoorwegen zou een verlies voor de Amerikaanse economie van slechts 5% hebben betekend. Verwaarloosbaar weinig.

Zo heeft ook Dennis Meadows in de jaren 1990 eens berekend hoeveel tijdwinst het zou opleveren wanneer de toenmalig bekende hoeveelheid fossiele brandstoffen verdubbeld zou worden. Het bleek dat zo’n verdubbeling het opraken ervan met slechts 10-15 jaar zou vertragen. Al weer verwaarloosbaar weinig. Er zijn nu inmiddels meer reserves bekend geworden en de berekening zou dus een ander getal voor de vertraging opleveren, zowel uitgaande van de toenmalige verwachtingen als van de huidige hoeveelheid. Maar de grootorde zal niet veel verschillen. Wat een dergelijke teleurstellende uitkomst verklaart is dat de energiecomsumptie minstens dubbel exponentieel groeit, ook wel super-exponentieel genoemd. De toevoeging van nieuwe bronnen groeit daarentegen, of niet exponentieel maar additief, of exponentieel maar niet in dezelfde mate. In termen van een grafische voorstelling betekent dit dat de groei van het verbruik steil kromlijnig verloopt en dat van de productie rechtlijnig of zwak kromlijnig. Er bestaat dus een zeer grote, snel toenemende discrepantie tussen de uitkomsten van de twee typen van groei. Het is deze discrepantie die de verwarring geeft.

Op het gebied van het effect van kooldioxide op de aardse temperatuur zijn er recent ook nieuwe berekeningsresultaten bereikt die iets dergelijks laten zien: weinig effect van een ogenschijnlijk grote wijziging. De berekening betrof de verwachte temperatuurstijging bij een verdubbeling van de concentratie kooldioxide in de atmosfeer. Eerder was deze stijging berekend op 3 °C, met een kans van 66% dat deze waarde tussen de laagste en hoogste waarden van 2-4,5 °C ligt. Deze zogenaamde klimaatgevoeligheid voor kooldioxide blijkt slechts 2 °C te zijn, welke met dezelfde kans nu tussen de waarden van 1,5-1,8 °C ligt. Een stijging naar gevaarlijk hoge temperaturen van de atmosfeer wordt hierdoor uiteraard vertraagd, een kolfje naar de hand van klimaat-ontkenners. Echter, met het huidige super-exponentiele verbruik van energie kan deze vertraging natuurlijk ook wel weer eens tegenvallen: deze geringere gevoeligheid blijkt inderdaad slechts een vertraging van ongeveer 10 jaar op te leveren. Een getal dat weliswaar sterk lijkt op dat van Meadows, maar dat een ander proces betrof.

Het is dus van belang om over langjarige processen te blijven praten die bij de schaal van mondiale effecten past. Dit betekent, wetenschappelijk, dat onderzoeksresultaten van modellen van disciplines als, bijvoorbeeld, de economie of de sociologie, betrekking hebbend op nationale omstandigheden, weinig tot geen gewicht in de schaal kunnen leggen. Daarnaast is het, meer praktisch, goed te bedenken dat de invloed van maatregelen, genomen op een te kleine schaal, irrelevant zal zijn. De mondiale, lange-termijn processen blijven hun verwachte loop behouden.

Alleen mondiale processen die bovendien aan de basis van alle huidige tendenzen liggen, zoals dat van onze reproductie, mits snel uitgevoerd, kunnen uitkomst bieden.

Geen Gaia maar Medea

Gaia gold bij de Oude Grieken als de moedergodin van de aarde en staat tegenwoordig nog model voor de evenwichtigheid hiervan. De aarde zou een zelf-balancerend systeem zijn, zelfs een organisme, een levende verschijningsvorm. Wanneer het mis gaat met de aarde, dan zouden er meteen corrigerende factoren en processen komen die het evenwicht herstellen. Zo wordt de aarde een stabiel systeem. Deze processen werken automatisch en onbewust, en onder invloed van het leven, van alle levende organismen bij elkaar. Het leven zou aldus ook het aards klimaat redelijk constant hebben kunnen houden gedurende het hele geologische verleden. Tegenwoordig zouden het ook op het huidige klimaat inwerken: dit kan wel enigszins opwarmen, maar corrigerende processen zouden paal en perk kunnen stellen aan al te grote opwarming. Een hele geruststelling nu de temperaturen stijgen. We hoeven zelf niet veel te doen.

Het is te mooi om waar te zijn. Want welke processen gaan dit doen? In de negentiger jaren zijn er al verscheidene criteria opgesteld om het idee van een door het leven tot evenwicht gebracht klimaatsysteem te toetsen, maar ongeacht bekende heftige klimaatfluctuaties in het verleden blijkt bovendien het idee zelf niet toetsbaar te zijn: het berust op slecht gedefinieerde veronderstellingen. Het idee gaat er namelijk van uit dat het leven zelf-verzwakkende – negatief-terugkoppelende – processen in gang zet waardoor de levensomstandigheden constant zouden blijven. Denk aan donkere levensvormen die licht en dus energie kunnen absorberen die in aantalsevenwicht raken met lichte, zodanig dat de temperatuur constant blijft. Zo’n evenwicht tussen dergelijke levensvormen garandeert echter niet dat de temperatuur zelf optimaal voor hen is: in dat geval moet er een evenwicht tussen de levensvormen en de temperatuur zelf bestaan. Zo zijn er meer toetsingsproblemen op te noemen.

Omgekeerd bestaan er wel door het leven geinduceerde processen die omgekeerd, positief terugkoppelend, zelf-versterkend, werken. Deze werken echter tegen een evenwicht en dus het voortbestaan van het leven in. Zo vormen vele organismen methaan dat zich op oceaanbodems en in veenpakketten ophoopt en dat bij vrijkomen de temperatuur dusdanig verhoogt dat het het voortbestaan van het leven grotendeels onmogeljk maakt. Dit heeft waarschijnlijk de grote massa-uitstervingsgolven in het geologische verleden als gevolg gehad. En we weten ook dat bij verhoging van de temperatuur de concentratie van waterdamp als sterk broeikasgas hoger wordt, een zelf-versterkend proces dat los van het leven staat: hoe warmer, hoe meer waterdamp, hoe warmer, enzovoort. Dergelijke processen zijn bekend geworden onder de naam van de Griekse godin Medea die haar eigen kinderen op at, zoals dat bij de biologische vorming van methaan gebeurt. We kunnen hierbij nu ook meteen aan onze eigen activiteiten denken: als biologische soort hebben we een sociaal-economisch systeem geschapen waarmee we onze eigen levensomstandigheden bederven, zodanig zelfs dat niet alleen onze soort, maar ook dat van alle andere in gevaar komt. Ook dit is in vele opzichten een zelf-versterkend proces.

Door, bijvoorbeeld, kolen, olie en gas te verbranden, verhogen we de temperatuur van de atmosfeer en daarmee ook het aardse oppervlak en het water van de oceanen. Hoe hoger deze temperatuur, hoe meer methaan er vrij zal komen, een broeikasgas dat 15 tot 20 maal zo sterk is als kooldioxide zelf en dat dus de temperatuur versterkt doet stijgen. Tegelijkertijd, en ook als gevolg hiervan, verdampt een deel van het water van de oceaan en van dat op het land dat ook de temperatuur van het milieu verhoogt, waardoor er nog meer water gaat verdampen. En wij hebben de afgelopen eeuwen meer en meer verbrand vanwege het onderliggende zelf-versterkende proces van reproductie, met daar bovenop de vorming van een organiserende maatschappij die des te groter werd naarmate onze bevolking groeide. Beide zelf-versterkende processen dus. Op die manier hebben we ons milieu blijvend aangetast.

Bijna al deze processen zijn dus zelf-versterkend waardoor we er geen vat op hebben, ze groeien zelf op eigen kracht. Alleen op dat van de reproductie hebben we nog vat, de andere zijn hiervan effecten. Nu bestaan er wel geologische processen die regulerend kunnen werken, maar als geologische zijn ze veel te traag om soelaas te kunnen geven. Hun effecten komen veel te laat.

We mogen dus niet op deze trage Gaia rekenen, maar moeten voor Medea buigen, zoals het leven altijd heeft gedaan. Of, mochten we dat niet willen, dan moeten we zelf regulerend gaan handelen door onze reproductie, en daarmee de bevolkingsgrootte en de omvang van de maatschappij, overeen te laten stemmen met zowel de bronnen van bestaan als het absorptievermogen van het milieu.

Gaia heeft nog altijd Medea niet bestreden: ze heeft geen vaststaand doel – een richtende temperatuur – om dit te doen. Noch bezit Gaia een tegenkracht om de temperatuur rond dit doel te reguleren. Medea eet haar eigen kinderen op, wat wij nu moeten gaan voorkomen.

The tragedy of the commons

In 1968 introduceerde de Amerikaanse oecoloog Garrett Hardin het begrip van de ”tragedie van de gemeenschappelijke grond”. Hij doelde hiermee op het probleem dat je bij gemeenschappelijk gebruik van een algemeen gebruikte bestaansbron altijd iemand krijgt die te grote happen neemt. Dit ten nadele van de anderen, wat dan meteen het einde van het systeem betekent. Prive bezit moet hier de oplossing geven. Het probleem hierbij is dan niet alleen dat prive bezit nu net uit het uitgroeien van verschillen tussen gemeenschappelijke gebruikers voortgekomen is, maar ook dat het uitgroeien van verschillen nu verschoven wordt van gebruik van grond naar dat van produktiemogelijkheden en van kapitaal. We bestrijden het probleem met de veroorzaking ervan. Wat alleen de ellende kan vergroten.

“Commons” gaat terug op het gemeenschappelijk bezit van grond in Groot Brittannie, zoals dat ook voorkwam in andere delen van Europa. Natuurlijk is deze gedachte van het verworden van het systeem wel erg modern en zet het de historische gang van zaken volledig op zijn kop. Tenslotte zijn er twee achtereenvolgende golven van Engelse wetgeving geweest, neergelegd in de de “Enclosure Acts”, die aan het gebruik van gemeenschappelijke grond aldaar een einde maakten: aristocraten – de lords, of, in Schotland, de leirds – en rijke burgers sloten grote stukken land af dat ze voorheen al of niet bezaten en waar de boeren eeuwen hadden gewerkt. Dezen werden van het land gejaagd, al of niet met behulp van politie of soldaten, waarbij de boerderijtjes voor de ogen van de eigenaren werden leeggehaald en afgebroken. De boeren verlieten zo het land, gingen naar de steden en vormden vervolgens daar het beruchte industriele proletariaat dat de veel bezongen Industriele Revolutie voedde. Er gebeurde niets van binnen uit binnen een sociaal wankel systeem, maar de verandering kwam van buitenaf, gesteund door nieuwe wetgeving van een landsregering gevormd door dezelfde lords.

In andere delen van Europa leefde het oude systeem nog tot na de Tweede Wereldoorlog voort. Zo kende tot voor kort Drenthe nog zijn nabuurschap van onderlinge hulp bij grotere werken of na geboorten, en kennen we ook het Nederlandse, op onderlinge solidariteit gebaseerde, poldermodel. En zelfs het economische Continentale Systeem is gestoeld op onderlinge hulp en cooperatieven, dit in tegenstelling tot het Angelsaksische Systeem van prive ondernemingen en staatsinrichting waarbij onderlinge concurrentie groei aanjaagt en dat aan de basis ligt van het huidige neo-liberalisme als extreme vorm ervan. Het is onjuist om de huidige sociaal-economische staatsinrichting en vervolgens de mondiale milieuwetgeving op deze manier historisch te rechtvaardigen. De wereld is meer gebaat bij een sociaal contract tussen een regering en geregeerden zoals dat oorspronkelijk door de Nederlander Spinoza en vervolgens de Fransman Rousseau werd geformuleerd, en zoals dat recent zo duidelijk tot uitdrukking werd gebracht bij de inhuldiging van onze huidige koning.

Maar kijken we nu eens naar de regelingen omtrent de uitstoot van kooldioxide. Hierin geldt het economische cap-and-trade principe waarin landen koolstofbelasting betalen en kunnen handelen in vergunningen om een bepaalde hoeveelheid kooldioxide te produceren. Rijkere, veel producerende landen kunnen dus de meeste vergunningen aankopen en zo de armere landen benadelen in hun ontwikkeling. Dit is precies wat er als “The tragedy of the commons” wordt gehekeld. De regeling is gebaseerd op een systeem van ongelijkheid dat vanuit nationale gelijkheid uit zijn voegen is gegroeid, een uitgroei die zo versterkt kan worden. Wanneer het om overeenstemming gaat tussen landen op de grote klimaat conferenties, dan stemmen de olieproducerende en industriele landen dus altijd tegen. Wanneer we dan de vergunningen gaan beperken naarmate we dichter bij onze klimaatdoelstellingen komen, dan moeten inderdaad de rijkere, meer geindustrialiseerde landen meer krimpen dan de armere, wat ze uit zichzelf, zonder dwang van boven, niet zullen doen. Wanneer we kooldioxide opslag door producenten of industrieen zouden laten betalen, dan worden de kosten ervan op de consumenten verhaald, wat de prijzen zal doen stijgen. Dit zal vervolgens de arme landen dan het meeste treffen en hen in nog grotere nood en schuldenlast gaan brengen met honger en sociale ontwrichting – grootschalige migraties, epidemische ziekten, criminaliteit, opstandigheid en burgeroorlog – als gevolg.

Het principe van onderlinge solidariteit en onderlinge verrekening van de kosten van verbranding van fossiele brandstoffen is dus zoek. Wanneer we de klimaat verwarming in de hand willen zien te krijgen, dan moeten de kosten ervan gezamenlijk gedragen, en dus mondiaal opgelegd gaan worden. Dit lukt alleen bij een bovengestelde organisatie die onafhankelijk van individuele landen en belangengroepen opereert. Het huldigen van souvereiniteit, prive belangen en het handhaven van onderlinge verschillen moeten opzij worden gezet. De nood is groot en zal nog verder groeien: het klimaat verwarmt al snel.

We moeten gezamenlijk op gaan trekken, anders lukt het niet. Liever “The strategy of the commons” ervan gaan maken dan “The tragedy”. Want dat is in feite “The tragedy of the individuals” gebleken.

Begrip, manipuleerbaarheid, effectiviteit

Wanneer je iets wilt veranderen in z’n werking, dan moet je in de eerste plaats de werking van het proces begrijpen. Dit begrip geeft een idee over de mogelijkheid om het proces inderdaad te veranderen, wat niet altijd het geval hoeft te zijn. Dit begrip geeft ook een idee over de effectiviteit van de voorgenomen verandering; wanneer de maatregel weinig effectief of geheel niet mogelijk is, dan kun je hem maar beter niet nemen. Dit geldt in het algemeen en daarmee ook voor de milieuproblemen van deze tijd.

Kennis van tendenzen van afzonderlijke processen, zoals over klimaatverwarming, afnemende biodiversiteit, of grondstoffen uitputting, geven wel het nodige begrip over de wijze waarop, bijvoorbeeld, klimaatverwarming ontstaat en verband houdt met onze productie van kooldioxide, maar de maatregelen daartegen falen wanneer deze productie niet wordt bekeken vanuit de maatschappelijke processen die dit als gevolg hebben. Wanneer we dus niets aan de maatschappelijke processen zelf doen, maar deze zelfs blijven stimuleren, dan blijven we evenveel of zelfs meer kooldioxide produceren, wat we verder ook doen. Vanwege bevolkings- en maatschappelijke groei zal het gebruik van fossiele brandstoffen tot 2050 met 80% stijgen, met alle gevolgen van dien.

Elk mens verbrandt individueel koolhydraten uit plantaardig en dierlijk voedsel en produceert daarmee kooldioxide. De maatschappij, die we met elkaar vormen als gezamenlijk overlevings instrument, verbrandt om zijn benodigde energie te verkrijgen eveneens koolhydraten, zij het die van fossiele plantenresten. Ook de maatschappij produceert dus onvermijdelijk kooldioxide. We kunnen dus wel zuiniger doen, minder vlees eten, onze huizen beter isoleren, de thermostaat wat lager afstellen en minder autorijden en vliegen, maar er blijft altijd een basis hoeveelheid van energieverbruik bestaan. Door die hoeveelheid blijven we kooldioxide produceren en daarmee het klimaat opwarmen. Overigens, om dat plantaardige en dierlijke voedsel te krijgen, moeten we veel fossiele energie gebruiken zodat we in feite ook voor ons voedsel voor een groot deel teren op fossiele brandstoffen, en daarmee dus extra kooldioxide produceren. Dit terwijl onze mondiale aantallen nog steeds exponentieel stijgen, waarvoor een per hoofd exponentieel stijgende industriele productie en maatschappelijke organisatie nodig is. We kunnen door zuinig gedrag energie besparen, maar een dergelijke besparing als lineair proces zal al snel achterblijven bij het dubbel exponentieel stijgend verbruik. Dit inzicht in het mechanisme van kooldioxide productie toont dat besparingsmaatregelen lastig te nemen zijn en weinig effectief zullen blijken.

De huidige milieuproblemen betreffen effecten van een onderliggend proces dat we direct moeten aanpakken om ze te verkleinen of te elimineren. Een effect is tenslotte slechts een symptoom dat we niet als zodanig moeten bestrijden; het wordt dweilen met de kraan open. Wanneer we, bijvoorbeeld, een ondergronds fossiel waterbekken uitputten, zoals we dat op grote schaal doen, dan kunnen we dit proces niet effectief manipuleren zonder tegelijkertijd de oorzaak, overgebruik van water, weg te nemen. We kunnen niet wat minder gebruiken, want dan komt, bijvoorbeeld, de landbouw tekort. Natuurlijk moeten we wel misbruik van water blijven bestrijden, zoals watergebruik voor hoge fontijnen in Amerikaanse woestijnachtige gebieden; misbruik valt effectief te manipuleren.

Hierbij moeten we ons realiseren dat 90% van het watergebruik naar de landbouw toe gaat. Zoals we ons ook moeten realiseren dat we rond de 80% fossiele brandstof moeten blijven gebruiken, als dat percentage in de loop van de tijd al niet verder toeneemt. Ook moeten we blijven recyclen, steeds meer dan nu al gebeurt. Maar ook recyclen laat een deel van de oorspronkelijke grondstoffen ongebruikt en zal andere, nieuwe kosten. We laten hierbij dus de werkelijke oorzaak van grondstof en afvalproductie buiten beschouwing, de grote en nog steeds groeiende aantallen van ons. Daarheen gaat het grootste deel van het gebruik, en dat produceert het afval.

Er bestaan ook processen van lange termijn, zoals die van reproductie verlaging, van aanpassing van maatschappelijke omvang, en ook van klimaat en zeespielgelstijging. Demografische en maatschappelijke aanpassingen zullen enkele eeuwen bestrijken, terwijl het klimaat, wat we ook doen, wel vele millennia warmer zal blijven; de zeespiegelstijging zal zelfs vele miljoenen jaren naijlen. Hieraan valt niets te manipuleren. Het probleem hierbij is dat dit soort processen cumulatief zijn, wat betekent dat ze beetje bij beetje groeien en dus maar langzaam op gang komen. Kooldioxide, bijvoorbeeld, wordt slechts langzaam aan de lucht toegevoegd en heeft dus langzaam effect. Dit zet vervolgens het smelten van polair ijs in gang, wat weer langzamer gaat en vele eeuwen beslaat. Kooldioxide zelf zal slechts langzaam, over tienduizenden jaren, pas uit de lucht verdwenen zijn, en al die tijd het klimaat aan de polen blijvend verwarmen. Wanneer daar het ijs smelt zal het miljoenen jaren vergen een ijspakket zoals nu opnieuw te gaan vormen, met uiteindelijk hetzelfde effect op het klimaat.

Onze maatregelen van nu bepalen dus, of een korte, of een heel lange toekomst en daarmee uiteindelijk het leven op aarde, ook ver na het bestaan van de mens.

De rechten van de mens

De bescherming van de rechten van de mens is al heel oud; ze gaan al terug op de stele van Hammurabi van rond 1900 voor Christus, en later tot de Tien Geboden van Mozes. Het komt erop neer dat je een ander niet mag hinderen of schade berokkenen. Dit is sindsdien de basis van het recht gebleven in al zijn bijzondere vormen. Lang stonden hierbij grove schendingen van onze rechten centraal, diefstal of moord, terwijl later daarnaast ook gevoelens werden beschermd, zoals bij het verbod van belediging. Het gaat hierbij altijd om het inperken van een vorm van grensoverschrijdend gedrag. Wanneer er grenzen worden overschreden, dan roepen we de dader terug, waarvoor en op welke wijze dan ook. De vrijheid van de een mag niet de onvrijheid van een ander betekenen.

Sinds de oudste tijden is er heel veel gebeurd op dit vlak, de bevolkingen groeiden, de typen van grensoverschrijdingen diversifieerden, de wetboeken groeiden in omvang en aantal. Niemand kan de wet nu meer kennen, althans niet in detail. We hebben specialisten in privaatrecht, in huwelijksrecht, in belastingrecht, in strafrecht: er zijn teveel vormen van recht om door iedere burger of zelfs een rechtskundige beheersbaar te blijven. En toch wordt van elke nieuwkomer verwacht binnen een korte, gestelde termijn de wet voldoende te kennen om mogelijke grensoverschrijdingen te kunnen bestrijden. Geen nieuwkomer is vrij om te doen wat hem past, en wat dan een ander kan schaden.

Het is hierbij opvallend dat in eerste instantie, zoals bij Hammurabi’s stele, het om persoonlijke schade ging, die op dezelfde persoonlijke wijze werd tegengegaan. Letterlijk oog om oog, tand om tand. Dit is in de huidige tijd heel sterk veranderd, er worden heel andere straffen opgelegd, er wordt met het bestaan van kennis, omstandigheden en geaardheid rekening gehouden. Ook wordt er niet alleen meer gestraft, maar probeert men het gedrag van de dader te veranderen om herhaling te voorkomen. En dit alles geldt ook niet meer alleen directe, persoonlijke schade, maar betreft ook indirect aangebrachte schade, grensoverschrijdend gedrag tegen de staat, zoals dat bij belastingontduiking gebeurt. Uiteindelijk gaat het echter ook hier om schade aan een ander die nu extra moet betalen voor een uiteindelijke dienst van de staat.

Het lijkt er dus op dat er naast de afzonderlijke mensen andere, abstracte eenheden ontstaan zijn, persoonlijk bezit, de staat, de natie, de confederatie, andere biologische soorten, het milieu als geheel, maar uiteindelijk blijft het gaan om het beschermen van het welzijn van elk concreet organisme, mens, plant, of dier. Echter, de tendens naar abstractie gaat samen met het ontstaan van dit soort abstracte eenheden die op activiteiten van mensen teruggaan. En het aantal van deze activiteiten neemt onevenredig toe met het aantal mensen dat er bijeen leeft. Het aantal mensen is sneller en sneller gegroeid in de loop van de tijd, met een aantal acties en interacties dat sneller en sneller toeneemt per hoofd.

Bij elke stap wordt hierbij telkens de vrijheid van de een beschermd tegen een volgende, te grote vrijheid van een ander: met de toename van het aantal mensen op aarde perken we dus noodzakelijkerwijs en geleidelijk de vrijheden van elk van ons in. Telkens komen we dichter bij vrijheden die we als basale erkennen, zelfs de meest basale vrijheden van de een kunnen de vrijheid van anderen schaden, en moeten dus ingeperkt worden. Dit gaat bovendien des te sneller wanneer de gezamenlijke bronnen van leven uitgeput raken: uiteindelijk moeten we eerlijk gaan delen van wat er nog is. En ook dan kunnen er tekorten ontstaan, zodat eerlijk verdelen niet meer helpt. Dan moeten we gaan recyclen, zo lang mogeljk hergebruiken van eerdere, nu tekort schietende bronnen. Maar ook dat kan onvoldoende gaan worden, zodat uiteindelijk de aantallen mensen op aarde zelf de bedreiging gaan vormen van elk afzonderlijk mens. Die komt nu altijd tekort. Dan zijn er te veel. Te veel mensen ten opzichte van de bronnen voor het leven op aarde. Dit leidt dan tot zodanige sterfte dat de weinige overblijvenden nog een karig bestaan kunnen hebben. Echter, deze sterfte om een karig bestaan gaat via verschrikkingen, via moord, honger, ziekte en oorlog, de sterkst ingrijpende grensoverschrijdingen die je kunt denken. Een verschrikkelijke dood toelaten is tegen het meest basale recht van de mens.

Een minder basaal recht, hoe basaal ook gevoeld, is het recht op het krijgen van kinderen, het recht van diepe gevoelens, het recht van een nog niet bestaand mens. Door het recht op reproductie boven het recht te overleven te stellen in tijden van nijpend tekort, staat gelijk met het recht op incidentele gevoelens, of zelfs het recht op ontstaan, te stellen boven het recht om voort te leven van een al bestaand mens.

Ik geef de voorkeur aan inperking van reproductie in plaats van het toestaan van moord.

Bevolking en klimaat – klimaat en bevolking

Het is aan een ieder bekend, de wereldbevolking blijft groeien, en groeit exponentieel. Dat wil zeggen met een zelf-versnellend effect, sneller en sneller, en buiten ons om. Ofwel, volgens een positief terugkoppelend proces. En wat er bekend is van zo’n proces, dat is dat het ongeremd eindigt in de ineenstorting van een systeem, zoals dat gebeurt in een economische krach. Wat we dus nodig hebben is een progressief tegenwerkende kracht die het proces kan stabiliseren, door bij wetgeving de groeiexponent te verkleinen als hij te groot wordt, en te vergroten wanneer hij te laag uit gaat vallen. Zo verkleinen we de variatie van het fluctuatiepatroon. Echter, bij een lineair verbruik van begrensde bronnen en de daaruit volgende productie van afval, moet de groeioorzaak zelf direct aangepakt worden, wat de waarde van het fluctuatieniveau verlaagt. Voor de groeiende wereldbevolking betekent dit dat hetzij de sterfte omhoog moet, of de fertiliteit omlaag, waarvan de eerste maatregel de minst menselijke is, en hoe dan ook vermeden moet worden.

Het probleem is dat elk systeem, dus niet alleen ieder mens, maar ook de maatschappij van alle mensen tezamen, de kantoren, fabrieken, transport die hij behoeft om te leven, bestaansbronnen verbruikt, en hierbij afval produceert. Dit betekent dat, naast materiële zaken, energie moet worden toegevoegd om het systeem te laten werken, energie in steeds grotere, exponentieel grotere hoeveelheden. Hierbij schieten de oudere – de huidige alternatieve -energiebronnen inmiddels schromelijk tekort. We blijven dus nog lang gebonden aan het verbruiken van kolen, olie en gas uit een groeiende reeks van geologische bronnen, terrestrische en mariene olie- en gasvelden, teerzanden en schalie. Alles bijeengenomen kost de op zich marginale productie van biofuels niet alleen broodnodige maar al tekortschietende landbouwopbrengsten, maar ook meer energie dan eruit komt.

Naast een op termijn opdrogen van al deze hulpbronnen, zorgt het verbrandingsafval ervan voor een exponentieel toenemende uitstoot van kooldioxide in de lucht, wat tot klimaatverwarming leidt. Dat deze verwarming plaatsvindt heeft de Amerikaanse klimatoloog Jim Hansen inmiddels onomstotelijk door grootschalige temperatuurwaarnemingen aangetoond: sinds 1980 wordt de aardse temperatuur elk decennium hoger, terwijl ook de instabiliteit ervan toeneemt. Niet alleen hogere temperaturen hierdoor, maar ook perioden en gebieden van droogte, van overmatige regen en stormen, waardoor de groeiperioden over het jaar gaan vervagen of nu al verdwijnen, met oogstverlies en honger als onvermijdbaar gevolg.

Maar de gevolgen zijn groter. Want ook de oceanen worden geraakt, ook zij warmen op. Niet alleen rijst de zeespiegel door het smelten van Groenlands en Antarctisch ijs, het water zelf warmt op en zet uit, thermische uitzetting naar de technische term. Dit zorgt voor de grootste stijging van het water, waardoor grote delen van de kusten getroffen gaan worden. Megasteden en landbouwgebieden komen onder water te staan, de bevolking moet hongerend vluchten naar nog droge gebieden. Hekken, duizenden kilometers lang, worden gezet rond omringende landen om deze menselijke vloeden tegen te gaan. Maar juist de hogere delen zijn vaak droog en leiden nu al tot watertekorten, tot dorst en tot falende oogsten.

Op weer langere termijn zal de golfstroom gaan stoppen waardoor het diepere oceaanwater zuurstofloos wordt. Hierdoor zal het meeste zeeleven afsterven, en de dynamische Atlantische Oceaan verwordt tot een dode, stinkende poel. Noordwest Europa, door de Golfstroom verwarmd, zal dan onleefbaar gaan worden vanwege de van nu af heersende kou. Waar moet de miljoenenbevolking dan blijven, waarvan kunnen ze eten en drinken? Welk land zal al deze mensen opvangen en onderdak bieden? Wat voor werk gaan ze doen? Hoe lang blijven ze vreemden?

Er wordt over automatische aantalsstabilisatie gesproken, een stabilisatie waar we zelf niets aan hoeven te doen. En dat zou bovendien kunnen betekenen dat alle problemen voorgoed voorbij zullen zijn, automatisch op een duurzaam niveau. Onze aantallen zouden stabiliseren, de economie niet meer groeien, nul-groei het ideaal. Maar waar is de twijfel, is het niet te mooi om lang waar te zijn? Hoe lang kunnen we nog leven, zelfs met twee tot drie miljard meer, van eindige voorraden van natuurlijke bronnen die nu al uitgeput raken? En nog altijd blijven we ongeremd teren op de voorraden van morgen. Het functioneren, het onderhoud en de exponentiele groei van de maatschappij blijft energie vergen, exponentieel meer met het jaar. Dan willen we ook nog recyclen, een energetisch kostbaar proces. En we hebben nog steeds geen echt werkend alternatief. We blijven kooldioxide produceren, de oceanen, de uitgestrekte, dikke pakketten bevroren sub-arctisch veen verwarmen, waardoor zelfs het broeikasgas methaan zal vrijkomen, het klimaat vijftien maal sterker verwarmend dan kooldioxide al doet. Bovendien is het erg brandbaar. Daarbij zal de warmere dampkring ook meer waterdamp als broeistofgas gaan bevatten, net als het vrijkomen van methaan zelf een zelfversterkend, dus exponentieel proces.

Waar is het eind, wanneer worden we wakker, zullen we ophouden met dromen, en gaan we wat doen?

Ontzetting. Verbijstering. Woede.

Daar waren ze. De foto’s, het artikel. Op de voorpagina van de NRC van 3 mei stond het: “Honger in Somalie: 260,000 doden.” Een kind drinkend, twee andere uitgemergeld, een ervan beklemmend, met grote, leeg-starende, ronde ogen. De dood was nabij. Onder de foto’s “De hongersnood (tussen 2010 en 2012) in Somalie blijkt veel groter dan gedacht.” Blijkt dat nu pas? Hebben we daar 200 studies voor nodig? Het kader somt op: “Niger (2010) Zeven miljoen mensen kampen met voedseltekorten na mislukte oogsten; Ethiopie (2000) Door de droogte worden miljoenen mensen getroffen door voedseltekorten. In de zuidelijke regio van Somalie wordt een hongersnood uitgeroepen; Congo (1998-2004) Een oorlog zorgt voor grote voedseltekorten. Miljoenen mensen sterven; Somalie (1991-1992) Droogte en burgeroorlog leiden tot een hongersnood waarbij 230,000 mensen omkomen; Ethiopië 1984-1985) Een miljoen mensen overlijden door een hongersnood die wordt veroorzaakt door oorlog, droogte en economisch wanbeleid.” Pagina’s 3 en 4 gaan over Syrie: of je wel of niet helpt, het kan altijd fataal zijn. Op bladzijde 2 een foto van een 16,5 meter hoge gele badeend, helemaal versleept naar Shanghai, ontworpen door een Nederlandse kunstenaar.

Het artikel somt ze allemaal op, ingredienten van de huidige ramp. Allemaal herkenbaar, bekend. Droogte veroorzaakt door La Nina, die juist deze delen van Afrika in de doorgaans natte periode treft. Hierdoor mislukte de oogst, burgeroorlog brak uit tussen de boeren en milities die naast vele slachtoffers ook voedselhulp onmogelijk maakte en ook landbouwgereedschap en voedsel stalen, milities doorgaans gevoed door werkloze plattelandsjongeren, te laat doorgegeven nood, te laat komende internationale hulp, hongerende, wegtrekkende mensen waarvan de zwakken, kinderen en waarschijnlijk de ouderen, langs de weg naar hulpkampen achterblijven, kreperen en sterven. We herkennen, weten het allemaal.

Naast me ligt het boek van Christian Parenti uit 2011 dat alle verschrikkingen beschrijft, Tropic of Chaos. Climate Change and the New Geography of Violence. Ik herinner me een ander artikel in de NRC van 2012 over ontwikkelingen in Syrie, uiteindelijk voortkomend uit de grote droogte aldaar: mislukkende oogsten, honger, naar de sloppenwijken wegtrekkende boeren, de ontreddering, de burgeroorlog. Willem Alexander werd laatst bekritiseerd doordat hij niet wist dat een regeling omtrent wateraanvoer voor Israel de Palestijnen zou raken. Een regio voor het potentiele of inmiddels actuele ontstaan van “water wars” tussen landen. Andere nummers berichtten over de wegvallende graanoogsten in Saudie Arabie: tot 2012 was de aanvoer van fossiel water uit ondergrondse bekkens voldoende voor de productie van graan, maar die aanvoer schiet nu tekort: graan moet nu ingevoerd worden. Dezelfde uitputting van ondergrondse fossiele bronnen zien we in India, waarvan de waterstand met een meter per jaar zakt. Hoe lang kan dat nog doorgaan voordat ook daar de productie stagneert?

Inmiddels blijft het klimaat opwarmen, een onstuitbaar proces. Een zelfversnellende oorzaak, de exponentiele groei van onze mondiale maatschappij als antwoord op de zelf al exponentiele groei van de bevolking, met name in het meest kwetsbare, subtropische deel van de wereld, de Tropic of Chaos. We bestrijden de financiele crisis met het stimuleren van industriele ontwikkeling, waarvoor de exploitatie van nieuwe energiebronnen, schalieolie en -gas, extra ruimte gaan geven: de energie wordt nu weer goedkoop. Hierdoor zullen ook andere gebruiksvormen, zoals transport en huishoudelijk energiegebruik, automatisch weer toenemen. En het klimaat verder doen opwarmen. De druk op het ontwikkelen van alternatieven wordt dus weer minder. De EU constateerde dat een deel van de deelnemende landen de termijnen van kooldioxide reductie niet haalde, en heeft dus het eind van de gestelde termijn weer verschoven, naar 2017.

Waar is het eind? Ja, wanneer en wat is het eind? Wanneer gaan we zien dat dit alles verband houdt, het aantal mensen op aarde, de ondersteunende industrie en organiserende maatschappij, de kooldioxide productie ervan, het opwarmende klimaat, de droogten, de mislukkende oogsten, de honger, de oorlogen, de massasterfte van honderdduizenden, miljoenen? Moeten we hoop blijven houden op een stabilisatie van onze aantallen in 2050, hopen dat dit niveau duurzaam zal zijn? Of is het nu al te hoog? Is misschien elders de toekomst inmiddels begonnen? De wereld is overal anders, klimaten verschillen, de economie, de bevolkingsaantallen en groeisnelheden hiervan. We weten vaak niet wat er elders gebeurt. Ook nu zijn de cijfers van hongerenden en doden in Somalie onbekend, de hulp kwam te langzaam op gang of werd er gehinderd. We weten en kunnen te weinig.

Wie weet en wie wist van die inmiddels vele miljoenen die hen voorgingen? Wie heeft de verbanden gelegd? Wie heeft de conclusie getrokken dat het zo niet meer kan, dat we wat moeten gaan doen? Hoe lang nog blijven we hopen dat het zo erg nog niet is, en alles inmiddels verbetert? Tenslotte, de hongersnood is nu over, de milities verslagen en ze hebben een betere president.

Ga dus maar slapen, het komt heus wel weer goed.

Een warmer klimaat, of niet?

Deze winter was opnieuw, net zoals die van een paar jaar geleden, nogal koud en langer dan we de laatste decennia gewend waren. En dat terwijl het klimaat warmer zou worden! Dat klopt toch niet? Hebben de “ontkenners” dan toch gelijk? Wat moeten we met die “wetenschap”, zitten die onderzoekers niet teveel vanuit hun ivoren toren te orakelen?

Er bestaat inderdaad een grote verwarring, deels ontstaan door de winters van de laatste jaren, en deels aangewakkerd door de klimaat-ontkenners. Maar de wetenschap achter de verwachtingen is goed. Er bestaat een duidelijke tendens naar warmere en meer instabiele tijden. Hoe brengen we nu orde in deze chaos van tegenstrijdige meningen?

Niemand zal ontkennen dat het weer van dag tot dag wisselvallig is: er is geen pijl op te trekken. Dit komt doordat er veel factoren en processen, deels onafhankelijk van elkaar en deels onderling afhankelijk, op elkaar inwerken, elkaars invloeden versterkend of afzwakkend. Het resultaat is een kans dat het vriezen zal of dooien. Natuurlijk komt het weinig voor dat de temperatuur van de ene dag op de andere, zeg, 15 of 20 graden zou kunnen verspringen, maar ook dit is een kans, het komt soms voor. Maar er bestaat een zekere traagheid die het mogelijk maakt om het toekomstig weerverloop voor een week te beschrijven, maar ook niet langer. Daarna wordt de onzekerheid te groot: de kans dat het anders uitpakt neemt sterk toe. In het weerproces overheerst het toeval, en dit toeval bepaalt de kans op een zeker resultaat, een kans die afneemt met de lengte van de tijd waarover we willen voorspellen.

Wat er voor een tijdperiode geldt, geldt echter ook van plaats tot plaats. Wat er hier in Nederland gebeurt zegt weinig over het weerverloop in Duitsland, nog minder over dat in Polen, of over de Sahara. Ook daar bestaan patronen, en ook deze wisselen volgens toeval, bepaald, alweer, door een groot aantal lokale factoren en processen. Samen met het toevalsproces in de tijd bepalen deze ruimtelijke het toeval in de wisselvalligheid van het weer bij ons. Om hier toch regelmaat in te onderscheiden kan alleen met berekeningen die uitgaan van dat toeval, niet van processen die zekerheid geven over een lange tijd. Hierbij beginnen we met het tellen van, bijvoorbeeld, de temperaturen in eenzelfde periode, de winter of de zomer, over een bepaald aantal jaren, een bepaald decennium. Dan weten we hoe warm die periode over dat decennium ruwweg is.

Hetzelfde geldt voor de geografie: welke temperaturen waren er in, zeg, de winter in Nederland of in Canada, of over het hele Noordelijk Halfrond in de jaren 1980? Om het temperatuurverloop voor dit halfrond van de laatste halve eeuw te leren kennen om te weten of het klimaat verwarmt of niet, moeten we dus de aantalsverdelingen van alle temperaturen over alle decennia naast elkaar leggen en kijken of die al of niet hetzelfde zijn. Wanneer we dit doen, blijken ze inderdaad te verschillen, zowel in ligging als in vorm. Ten eerste zien we een onmiskenbare verschuiving van de totale verdeling naar hogere temperaturen: over de laatste halve eeuw wordt het klimaat warmer. Hierover betstaat geen enkele twijfel meer.

Daarnaast wordt de verdeling ook steeds breder, wat betekent dat er naast meer lage temperaturen ook meer hoge voorkomen: het klimaat wordt meer wisselvallig en onvoorspelbaar. Wat vroeger in 0,1-0,2% van de gevallen voorkwam, komt nu voor in 10%, een honderdvoudige toename. Ook deze tendens is onmiskenbaar. Het klimaat wordt niet alleen warmer maar ook anders. Dit uit zich in sterke wisselingen in temperatuur, maar ook in die in regenval. Perioden van erg hoge en erg lage temperaturen, en perioden van grote droogte en van hevige regenval. Dit betekent op zich dat de periodiciteit van de seizoenen waarop de landbouw gebaseerd is minder wordt en dat de oogsten dus vaker zullen mislukken, met honger als gevolg. Dit zien we de laatste jaren al in Afrika gebeuren waar de seizoenen toch al zwakker waren dan in noordelijker streken. Om sociale, economische en politieke instabiliteiten en migratiestromen te begrijpen, moeten we dus eerst kijken naar waar deze instabiliteiten voorkomen en in welke periode. Dit wijst rechtstreeks naar de oorzaak. Alleen begrip hiervan kan tot de juiste maatregelen leiden.

Op een grotere tijdschaal moeten we kijken waar deze klimaatveranderingen door veroorzaakt worden en welke maategelen we hiertegen moeten nemen. We weten allemaal dat de overproductie van kooldioxide hier een centrale rol in speelt en dat deze overproductie zelf weer veroorzaakt wordt door de verbranding van fossiele brandstoffen door onze industrie, verwarming of verkoeling en vervoer. Deze laatste zijn uiteindelijk weer veroorzaakt door onze grote aantallen om hen aan voedsel en werk te helpen. Deze hoge aantallen moeten naar beneden. Naast een zuiniger energiebeleid en alternatieve bronnen, vereist dit de hoogste prioriteit, leuk of niet.

Schaliegas, en dan?

Het is alweer een halve eeuw geleden dat een Amerikaanse werknemer bij Shell, King Hubbert, berekeningen maakte van het verloop van de opbrengst van een olieput. Naar verwachting komt er eerst veel olie spontaan uit opwellen, waarna de druk afneemt totdat er tenslotte gepompt moet worden. Uiteindelijk kost het pompen zoveel energie dat de put gesloten wordt. Dit verloop varieert natuurlijk: er zijn putten in rijke, vaak ook grote, velden waarbij de olie tientallen meters hoog de lucht in kan spuiten wanneer de put niet op tijd afgesloten wordt. Andere gebieden zijn veel kleiner en armer zodat er meteen met pompen moet worden begonnen waardoor de put te weinig winst oplevert ten opzichte van de kosten van het boren. Ook kleinere en armere velden zijn moeilijker op te sporen dan de grote, rijke, wat ze duurder maakt. Er bestaat een statistische verdeling van de opbrengst van velden geordend van arm naar rijk, en daarmee ook van die van vele velden in een staat. Zelfs de duur van olieproductie volgt zo een regelmatige verdeling, waaruit de tijd kan worden afgeleid waarin alle velden uitgeput zullen raken. Hetzelfde geldt voor de wereldolieproductie.

Voor de Verenigde Staten berekende King Hubbert dat de voorraden rond 1970 over hun hoogtepunt heen zouden zijn en vervolgens uitgeput zouden raken, een verwachting die uit bleek te komen. Toen begon de olie-rush naar gebieden in het Midden Oosten, met alle politieke en militaire ontwikkelingen daaraan verbonden. Rond de huidige tijd zou de piek in wereldolieproductie vallen, waardoor de olieprijzen steeds meer zouden stijgen. En dat gebeurt. Vervolgens werden er dan ook alternatieve energiebronnen aangeboord, eerst gas dat voorheen als hinderlijk afvalproduct werd afgefakkeld, daarna olie uit de Canadese teerzanden. Daarna begon men in de oceanen in de continentale randen te boren, iets wat vanwege de technische problemen aanvankelijk teveel risico opleverde. Tenopzichte van dit risico was de opbrengst voorheen te laag, en de prijs te hoog.

Inmiddels is het olie- en gasverbruik alleen maar verder gestegen, zelfs exponentieel, waardoor de druk op het vinden van zowel nieuwe velden alsook exploitatietechnieken groter werd. We zitten nu in de fase dat er onder hoge druk olie en gas uit diepliggende gesteentelagen wordt geperst. Deze olie en gas staan bekend als schalieolie en -gas. Eerst wordt er zoals gewoonlijk verticaal geboord, en daarna horizontaal. Dan wordt de horizontale buis geperforeerd, waarna water en zand in het gesteente worden geperst waardoor dit breekt. Door de breuken lekt dan het product uit het gesteente de buis in. Het is duidelijk dat alleen de olie of het gas uit de naaste omgeving zo in de buis terecht kan komen zodat er vaak om de kilometer moet worden geboord, wat de kosten aanzienlijk vergroot. Ook de exploratie kost meer geld: de velden en voorraden zijn moeilijker te vinden en vast te stellen. Bovendien levert een put minder lang wat op: de oorspronkelijke ramingen van 40 jaar moesten worden bijgesteld tot slechts enkele, vaak maar drie. Dit betekent dat investeerders minder zekerheid hebben op een goede winst op het geinvesteerde kapitaal en al gauw gaan afhaken. Op zijn beurt betekent dit dat er minder kapitaal beschikbaar komt voor de duurdere winning: alleen de meest winstgevende zijn economisch exploitabel en de andere niet. Alleen hierom al zal deze laatste bron van energie binnen afzienbare tijd uitgeput gaan raken.

Het is nog niet duidelijk wanneer dit zal gebeuren: vele landen rekenen zich nog altijd rijk. Maar met huidige kosten van rond $9 miljoen per put en met het grote aantal putten dat er nodig is, kunnen de kosten al snel mee gaan spelen en een eind aan de nieuwe rijkdom gaan maken. Met de huidige ontwikkelingen in de financiele wereld komen zelfs rijke staten al snel tekort: er moet tenslotte ook nog rente over het geinvesteerde kapitaal worden betaald. Bovendien schat Shell dat rond 2040 de olieproductie op zijn eind zal lopen, waarna er grote hoeveelheden kapitaal nodig zullen zijn voor een algehele omschakeling in energieproductie. En we hebben nog steeds geen alternatief dat tegen het huidige verbruik is opgewassen.

Velen stellen hun hoop nog altijd op de oude bronnen, zoals wind- en waterenergie. Maar we moeten de geschiedenis wel serieus blijven nemen: het was niet voor niets dat we van die bronnen zijn afgestapt. Ze leverden onvoldoende op. Bovendien hebben we voor vele toepassingen warmteenergie nodig en die krijgen we niet of in volstrekt onvoldoende mate uit de energie van wind of van getijden. De huidige alternatieve bronnen leveren bij elkaar slechts zo’n 12% op, waarbij er dus nog een gat van 88% overblijft dat nu en in de toekomst door een andere bron gevuld zal moeten worden.

Binnen afzienbare tijd zullen we dus onder totaal andere omstandigheden moeten leven dan we nu gewend zijn, maar onder welke weten we echt niet.