De draagkracht van de aarde

In de discussie over de voortgaande groei van de wereldbevolking en de daaruit volgende overbevolking staat vaak de draagkracht van de aarde centraal. De wereldbevolking groeit nog steeds, zij het minder snel dan voorheen. Het kan dus zo zijn dat er een soort plafond bestaat dat de verdere groei afremt waardoor rampen kunnen worden voorkomen. Echter, wat is nu deze draagkracht en wat is het mechanisme er achter? Hoe werkt het, en kan het inderdaad de groei afremmen?

Het begrip draagkracht stamt uit de landbouw en staat centraal in de theorieën van de oecologie. En het mechanisme erachter is in het begin van de 19e eeuw door Pierre-François Verhulst, een Belgische wiskundige, geformuleerd in zijn “logistische vergelijking”. Ook toen al waren er mensen die zich zorgen maakten over met name voedseltekorten die tot wijdverbreide hongersnoden zouden leiden, iets wat eigenlijk al van alle eeuwen was en nog voortduurt. Er was toen dus eigenlijk niets nieuws onder de zon. In diverse culturen bestonden er in feite vanouds zelfs verschillende vormen van al of niet vrijwillige homocide om een doorschietende groei te voorkomen. Verhulst, echter, stelde er een wiskundige vergelijking voor op.

Hij ging uit van exponentiële groei, groei die sneller en sneller toeneemt, 1, 2, 4, 8, 16, …, en die dus niet langzaam, eenparig, 1, 2, 3, 4, 5, …, verloopt. Het eerste type toename volgt een vermenigvuldigingsreeks die we overzichtelijk kunnen maken met een exponent van het vermenigvuldigingsgetal 2: 20, 21, 22, 23, 24, … In dit geval neemt dus de exponent eenparig toe, maar hij kan natuurlijk ook zelf exponentieel toenemen, bijvoorbeeld. Het punt hier is echter dat de groei van populaties als een exponentieel proces kan worden beschouwd, een waarvan de waarden steeds sneller toenemen, tot in het oneindige. Echter, het voedsel op aarde is eindig, waardoor het voor Verhulst logisch leek om wat aan de exponent te doen. Dit gebeurt in zijn logistische vergelijking met de toevoeging van een parameter k in de groei-exponent van de populatie. De waarde van k blijft niet constant maar wordt groter met de groei van de populatie. Hierin wordt k afgetrokken van de waarde van de netto-reproductie r, die de exponent van de ongeremde groei van de populatie vertegenwoordigt. Met de groei van de populatie groeit ook k, waardoor de totale exponent r-k kleiner wordt totdat hij nul is, waarmee de populatie ophoudt met groeien: hij stabiliseert.

Wiskundig is dit eenvoudig, maar het probleem is wat k in de natuur representeert, en hoe we hem kunnen meten. In de oecologische demografie noemen we hem de carrying capacity van het milieu, hierbij het probleem verschuivend aangezien we niet weten wat het mechanisme is dat de waarde daarvan dan bepaalt. Ook in de menselijke demografie is dat onbekend, hoewel er ook hier veel suggesties worden gedaan. Wanneer er evenwel in de huidige tijd maatregelen worden voorgesteld om de menselijke populatiegroei af te remmen, dan betreffen die doorgaans geen mechanismen die k zouden kunnen verkleinen, zodanig dat r–k nul wordt en de populatiegrootte dus onveranderd blijft. Tenslotte: kleine k, geringe aftrek van r, hoger plafond, verdere groei. Het probleem blijft daarmee dus bestaan: de groei gaat ongehinderd en onverminderd door.

We zouden, bijvoorbeeld, allemaal wat minder kunnen eten. Maar dat kan toch het gewenste effect niet hebben: die maatregel raakt de exponent niet. We zouden wel effect kunnen verwachten wanneer elk van ons zoveel minder gaat eten, dat deze vermindering evenredig wordt met de toename van het aantal mensen op aarde. Maar dat duurt uiteraard niet lang. Daarbij zou zelfs dat onvoldoende zijn aangezien dat de totale hoeveelheid gegeten voedsel gelijk zou laten, terwijl we dat totaal moeten laten afnemen in een wereld met eindige voorraden. Wanneer die voorraden zelf exponentieel afnemen, dan zouden we de exponent van de populatiegroei niet naar nul moeten terugbrengen, maar we zouden hem negatief moeten maken – de populatiegrootte laten afnemen – en dit weer evenredig met de afname van de voorraden. Wanneer we, echter, de overblijvende voorraad constant willen houden met een blijvend groeiende populatie dan moeten we voedsel met een efficiëntie van 100% gaan recyclen en dit sneller en sneller, evenredig met de populatiegroei. Dit kost dan exponentieel steeds meer energie, evenredig met de groei van het aantal mensen. Bij een geringere efficiëntie moet de recyclingsnelheid, en de daarvoor benodigde energie, evenredig groter zijn. Maar de hoeveelheid energie op aarde is ook eindig, waarna dezelfde redenering volgt. Hiervoor kunnen we dan aan het opwekken van zonne-energie denken, maar dat vergt bepaalde grondstoffen die ook weer in eindige hoeveelheden aanwezig zijn.

Het enig overblijvende is dat we zelf de bevolkingsgroei, de oorzaak van groeiende tekorten en overmatig afval, direct en wel zodanig aanpakken dat er voor de volgende generaties een constante voorraad voeding- en grondstoffen overblijft. Zonder zelf de bevolkingsaantallen terug te brengen komen we er niet. Alleen dit kan de mensheid voor grote problemen behoeden.

De lange weg van de mensheid

Al snel na het ontstaan van de huidige mens in equatoriaal Oost-Afrika begonnen zijn aantallen te groeien, waarmee een eeuwenlange expansie begon. Eerst expandeerde het verspreidingsgebied naar Zuid-Afrika, en daarna naar het noordoosten, richting Rode Zee. Hierna volgde de uitbreiding de zuidrand van Azië, en van hieruit zuidoostwaarts Indonesië en Australië in. Ook ging het noordoostwaarts naar Centraal Azië, van waaruit de expansie in de Amerika’s begon. Lang na deze fase van gebiedsuitbreiding vestigden zich mensen in Egypte en Mesopotamië waar opnieuw de aantallen opliepen. Het resultaat was hernieuwde expansie, maar nu vanuit een vast centrum, waarbij ook een nieuw verschijnsel ontstond: bevolkingscontractie in dorpen en steden. De stedelingen maakten werktuigen om voedsel uit de omgeving te kopen, voedsel dat opgeslagen moest worden, waarvoor zich administraties en rechtssystemen ontwikkelden. Ook kwamen er bouwers, handelaars, religieuze kasten en legers, groepen mensen die zich aan de voedselproductie onttrokken, en afhankelijk werden van ook andere grondstoffen dan alleen voedsel. Steeds meer land werd ontgonnen en een achterland breidde zich uit; steden en dorpen en daarna ook landen fuseerden tot steeds grotere eenheden, eerst Sumerië, dan Babylonië en vervolgens Assyrië, waarvan de laatste met het eveneens uitbreidende Egypte in oorlog geraakten.

Met de bezetting van de leefbare ruimte werd deze combinatie van expansie en contractie een algemeen fenomeen: we zien het ook in Griekenland gebeuren, in Noord-Afrika, het Romeinse rijk, de Islamitische wereld, in Middeleeuws en Renaissance Europa. Overal ontwikkelde zich een stedencultuur; alleen bij bevolkingsafname verliet men de steden, zoals zich dat na de val van Rome voordeed. En we zien hetzelfde expansiecontractie proces in India en China, in delen van Afrika en in de beide Amerika’s. We zien het ook in Nederland, Engeland en Frankrijk gebeuren, die zich alle drie over verschillende continenten verbreidden, en waar het proces de Industriële Revolutie inluidde. Maar voor Duitsland resteerde later alleen nog contractie in industrialiserende steden. Hetzelfde gebeurt in Azië, Afrika en Zuid-Amerika waar de centra van interne migratie en verstedelijking nu liggen, met voedsel- en waterwingebieden er omheen en industriegebieden erbinnen. Wanneer zich geen inkomsten leverende industrieën kunnen ontwikkelen blijft de bevolking dus arm, en groeien er sloppen als deel van de steden.

Overal groeien nu steden aaneen, overal groeien grotere of kleinere industrieën, rechts- en administratiesystemen, een proces dat versnelt doorgaat. Maar zoals dat ook in Mesopotamië gebeurde, verarmt ook weer altijd de grond, ontstaat er meer en meer afval en gif, en verdwijnt het natuurlijke milieu. En met dezelfde snelheid waarmee de bevolkingen groeien, groeit ook nu nog de landbouw. Echter, de steden groeien veel sneller vanwege hun industrie en het niet-productive, services deel van de maatschappij. De bevolking en de landbouw groeien hierbij slechts exponentieel, maar de industrie zelfs exponentieel ten opzichte van hun exponentiële groei; dubbel exponentieel doordat deze de bevolking en landbouw moet dienen en ook nog zichzelf. Om dit alles mogelijk te maken, groeien dan de services weer exponentieel ten opzichte van de groei van de industrie, dat is dus dubbel exponentieel ten opzichte van de exponentiële groei van de bevolking, drievoudig exponentieel in totaal. Over de duizenden jaren groeide hierbij de groeisnelheid van de bevolking ook nog eens exponentieel. Een opeenstapeling van zelfversterkende processen. Welk eenvoudig, niet-exponentieel proces kan dit samengestelde nog stoppen?

Al deze vormen van groei kosten grondstoffen en energie waarvan de uitputting, het afval en gif het land- en watermilieu aantasten, en waarbij luchtvervuiling door kooldioxide het klimaat is gaan verwarmen. Hierin vormt huidige tijd slechts een moment in een duizenden jaren lange historische ontwikkeling van groei, uitputting, en productie van afval. Maar in dit hele proces blijft alles uiteindelijk toch draaien om eten: hiervoor waren de nieuwe jachttechnieken, land- en stedenbouw nodig, hiervoor richtten we onze industrieën in, en organiseerden we administraties, legers, transport- en rechtssystemen en scholen. Deze verminderden echter niet het probleem van uitputting en afvalproductie: zij vergrootten en verbreedden het slechts. Het vergrootte doordat alle oplossingen opnieuw en om meer grondstoffen en energie vragen, en dus opnieuw en nog meer afval afgeven. Ze verbreedden het probleem doordat de benodigde grondstoffen bij elke nieuwe vorm van industrie en service verlening telkens weer andere zijn. Elke nieuwe toepassing en activiteit vraagt dus ook telkens meer energie, energie die we uit steeds weer andere bronnen verkrijgen: eerst menselijke en dierlijke energie, dan die uit water en wind, en uiteindelijk energie uit het verbranden van, respectievelijk, hout, kolen, olie en gas, wat de klimaatverwarmende kooldioxide oplevert.

Om deze problemen aan te kunnen pakken, moeten we bedenken dat al deze vormen van groei voortkomen uit de duizenden jaren van groei van ons allen: het zijn er de gevolgen en symptomen van. En met het bestrijden daarvan komen we er niet; we moeten de oorzaak, de exponentiële groei van de bevolking zelf aanpakken. Deze luidde al het andere in.

Vluchten naar voren

Bij de huidige economische crisis krijg je vaak de indruk dat het antwoord op groei een nadruk op verdere groei is: groei in de financiële wereld wordt vertaald in economische groei die dan vervolgens weer de financiële groei kan stimuleren. In dit verband hoor je dan ook vaak de uitdrukking “vlucht naar voren” worden gebruikt. Het gaat me er nu niet om of we deze uitdrukking inderdaad op dit proces kunnen toepassen, of zelfs of dit proces goed is weergegeven. Het gaat me om de uitdrukking zelf, en ook om de vraag of we de maatschappij inderdaad soms wel eens stil konden laten staan, een zijsprong laten maken, of zelfs naar achteren zouden kunnen laten vluchten, de armen van de achtervolger in. Kunnen we nog wel terug naar de jaren 1960 of 1970, zoals tegenwoordig ook wel wordt gesuggereerd. Historisch gegroeid, kan een maatschappij mijns inziens inderdaad niet afremmen, blijven staan via economische of financiële nulgroei, of achteruit stappen. Een kleine stap zijwaarts doen en daarmee een andere weg inslaan is al moeilijk genoeg. Waardoor zou dit niet kunnen, wat is het probleem?

In dit verband wordt er vaak naar enkele factoren of processen gekeken, niet naar een aantal daarvan in hun onderlinge verband. Zo is het, bijvoorbeeld, gebruikelijk om in verband met klimaatverwarming naar de oplopende concentratie van kooldioxide in de atmosfeer te wijzen: wanneer we minder fossiele brandstoffen zouden gebruiken, dan neemt deze groei wat af en zal ook de aarde minder snel opwarmen. We zouden dan bovendien naar het concentratieniveau van, zeg, 1990 terug moeten. Blijkbaar is dan de gedachte dat de atmosfeer eveneens weer zal afkoelen, met alle gunstige gevolgen van dien.

Dit zal echter niet gaan gebeuren: de kooldioxide in de atmosfeer blijft er nog een paar duizend jaar in en zal dan de lucht en daarmee de aarde blijven verwarmen. Dit fysische deel van het proces valt dus niet zomaar terug te draaien. Als fysisch proces is het bovendien op diverse manieren met een ingewikkeld maatschappelijk proces verweven. Ten eerste hebben de oliemaatschappijen die in de brandstoffen handelen voor honderden miljarden in een groot deel van de maatschappelijke infrastructuur geïnvesteerd. Eerst zijn er concessies in de olieleverende landen gekocht waarvoor al geologisch voorwerk is gedaan om de voorraden te bepalen, en daarmee de kosten van boren te schatten. Dit kost per put al vele miljoenen. Daarna moet de olie vervoerd en geraffineerd worden waarvoor pijpleidingen van vaak honderden kilometers lengte moeten worden aangelegd, met op bepaalde afstanden sterke pompen om de nog dikke ruwe olie door de pijpen te leiden. Voor het verdere vervoer zijn grote tankschepen nodig, waarvoor havens moeten worden aangelegd. Enzovoort. Uiteindelijk moeten verschillende olieproducten worden gemaakt en verkocht waarvoor onderzoek moet worden gedaan en een netwerk van verkooppunten over vele landen verspreid over alle continenten moet worden gespannen.

Los hiervan moet de maatschappij zelf ook worden ingericht wat de bouw en het onderhoud betreft van transportmiddelen, zoals auto’s voor vracht- en personenvervoer, een goed en veilig wegennet moet worden aangelegd, winkels, kantoren en scholen op grotere onderlinge afstanden moeten worden gebouwd en onderhouden, enzovoort. Ook moet de wetgeving worden aangepast, alsmede rijscholen en administratiekantoren worden opgericht, om maar enkele aspecten te noemen. Ook hiervoor moeten investeringen van vele miljoenen, zo niet miljarden worden gedaan.

Deze investeringen worden echter niet zo maar gedaan, maar ze zijn noodzakelijk om de maatschappij in de huidige vorm en omvang draaiend te houden: fabrieken, ziekenhuizen en huishoudens zijn allemaal op hun eigen manier afhankelijk van brandstof en gebruiken hier onvoorstelbare hoeveelheden van. Ook de huidige landbouw en communicatiemiddelen zijn compleet afhankelijk van energie, vanaf de mijnbouw van grondstoffen tot en met de chemische middelen en apparaten zoals kunstmest, bestrijdingsmiddelen, computers en mobieltjes. Om in de huidige aantallen te leven zijn de mensen compleet van dit soort energie afhankelijk geworden en moeten we de productie van kooldioxide als onvermijdelijk afval met zijn klimaatverwarmend effect als een noodzakelijk kwaad accepteren. Terugdraaien is onmogelijk, niet alleen vanwege de enorme kosten, maar ook doordat we de hele maatschappijstructuur van vandaag moeten veranderen naar een geheel andere structuur. En we weten niet naar welke, noch op welke basis van energievoorziening, dat zou moeten gebeuren. Tenslotte staan de onderzoeken naar adequate alternatieven nog in de kinderschoenen, zodat we nog geen plannen kunnen uitwerken, noch nieuwe investeringen kunnen doen.

Ook op andere maatschappelijke gebieden, die hier in meerdere of mindere mate los van staan, zien we factoren en processen die in onderlinge afhankelijkheid werken. Een maatschappij is een ingewikkeld netwerk, een dynamisch systeem dat we niet willekeurig kunnen veranderen, bijstellen, ombuigen of terugdraaien. Het is historisch ontstaan en kan zich bij een bepaalde complexiteit alleen verder ontwikkelen. Haperingen in dit systeem kunnen alleen met een vlucht naar voren worden beantwoord.

Verminderen van de reproductiesnelheid: Ja, maar hoe?

Een toenemend aantal mensen over de wereld maakt zich zorgen over het snel groeiende aantal mensen op aarde, dit in het licht van de eindigheid van de grondstoffen die we voor die groei en het in stand houden van de toekomstige aantallen nodig hebben. Aan de andere kant, je kunt ook meer hoopvolle geluiden horen: het aantal zou zich omstreeks 2050 stabiliseren rond de 9 of 10 miljard en vervolgens in 2100 rond de 11 miljard. En, nog hoopvoller: de reproductiesnelheid neemt de laatste paar decennia in de meeste landen af, en duikt zelfs in vele landen tot soms ver onder de vervangingswaarde. Dan neemt de bevolkingsomvang dus af. Dit wijzen modellen en getallen van de Verenigde Naties uit. Even terzijde: je moet dan natuurlijk wel weten dat dit een soort gemiddelde uitkomst is, waarbij er ook schattingen bestaan over de meest gunstige en de meest ongunstige ontwikkelingen. De breedte van het variatiegebied tussen deze schattingen geeft de mate onzekerheid ervan aan, en die is niet gering. Bovendien, de modellen gaan er ook vanuit dat de huidige tendensen ongewijzigd blijven, waar je, gezien dezelfde schattingen die er in het verleden zijn gemaakt, ernstig aan kunt twijfelen.

Maar stel dat ons mondiale aantal zich zou stabiliseren rond een bepaald niveau, wat betekent dat dan, weer gezien in het licht van de eindigheid van de benodigde grondstoffen. Hoe lang kun je dan op dat niveau blijven? En, sterker nog, hoe lang zou je er op willen blijven zitten? En onder welke levensomstandigheden zou dat dan moeten? Dezelfde of zelfs betere omstandigheden dan de huidige? Of slechtere? Verder: Kan recycling voor de volle 100% toegepast worden, of kan er slechts een lager percentage van de oorspronkelijke grondstoffen op die manier teruggewonnen worden? En ook, hoeveel vertraagt een beperkte recycling dan het totale verbruik? Welke terugwin-percentages gelden voor verschillende typen van grondstoffen, met name die welke er essentieel zijn geworden voor onszelf en voor de organisatie van de maatschappij, zoals kalium en fosfor, en bepaalde zeldzame metalen, respectievelijk? Hoeveel tijd winnen we er mee van de tijd die we nog over hebben? Wanneer moeten we er uiterlijk krachtig mee beginnen? Hoe lang hebben we nog, met of zonder recycling? Wat gaan we doen met de gewonnen tijd? Andere, meer structurele en op lange termijn meer effectieve maatregelen nemen? Mochten de grondstoffen toch ontoereikend blijken, op welk niveau van aantallen mensen op aarde kunnen we dan doorgaan, en voor hoe lang? Wat zijn de vooruitzichten, bovenal de plannen? Het gaat hier tenslotte om het leven en welzijn van vele miljarden mensen!

Allemaal onontkoombare vragen, maar ook vragen die je praktisch nooit, of helemaal nooit, gesteld ziet, en zeker niet beantwoord. Deze vragen betreffen alleen de mogelijkheid van de stabilisering van onze aantallen. Maar als we de reproductie willen verminderen om de aantallen te laten afnemen, hoe moet dat dan? Weten we dat, en, belangrijker, kunnen we er wel invloed op uitoefenen zonder rigoureuze, niets ontziende maatregelen te nemen die tegelijkertijd ook onze huidige waarden en wijze van leven drastisch kunnen veranderen? Zodanig zelfs dat we ons kunnen afvragen of deze maatregelen het leven dan nog wel de moeite waard maken. Niet iedereen kan zich het stringente een-kind beleid in China voorstellen, terwijl er mogelijk nog stringentere maatregelen zullen moeten worden genomen, afhankelijk van de snelheid van bevolkingsafname die nodig blijkt.

Velen suggereren dat met het geven van educatie aan vrouwen de maatschappij op deze manier beïnvloed kan worden. Tenslotte bestaat er een relatie tussen dit educatieniveau en de vermeerderingssnelheid van de bevolking van een land. Maar bepaalt deze educatie nu de maatschappij dusdanig dat de reproductiesnelheid per vrouw omlaag gaat, of is, omgekeerd, in de betreffende landen de maatschappij veranderd en wel zo dat zowel meer vrouwen onderwijs volgen alsook hun reproductiesnelheid omlaag gaat? Iedereen weet, bijvoorbeeld, dat het prijsniveau in de Westerse landen zo hoog is geworden dat vrouwen de eerste jaren wel mee moeten werken bij het vormen van een gezin, het zorgen voor goede huisvesting, en dergelijke. Bovendien is later het onderhoud, de opvoeding en het onderwijs van kinderen kostbaar, waardoor men zich maar een beperkt aantal kinderen kan veroorloven. Vroeger, ook, bestonden er verschillende vormen van sociale druk om veel kinderen te krijgen die nu zijn weggevallen. Daarnaast gaat het natuurlijk niet alleen om de educatie van vrouwen, maar moeten ook mannen vaak drastisch veranderen en het andere gedrag van vrouwen accepteren, wat lang niet altijd gemakkelijk is. Zelfs niet in het in dit opzicht vooruitstrevende Nederland. En zelfs dan: hoeveel moeten we ons gezamenlijke gedrag veranderen, en ook hoe om tot een gewenste of noodzakelijke vermindering van onze aantallen te komen? Is educatie van zowel vrouwen als mannen wel genoeg? Wat is er nodig en hoe snel denken we dat doel te bereiken? Naast deze mogelijkheid om de snelheid van reproduceren te verminderen zijn er nog meer bedacht, maar geen ervan is algemeen aanvaard. Een ervan is de meer intensieve communicatie van mannen en vrouwen door radio, TV, of mobiele telefonie.

Alles bij elkaar blijven we met de vraag zitten hoe onze toekomst er uit zal zien, zowel wanneer de aantallen zich inderdaad zullen stabiliseren, of wanneer en hoe ze zullen gaan of moeten afnemen.

Alleen voedselproblemen?

FULL PLANET, EMPTY PLATES, The New Geopolitcs of Food Scarcity (Norton, 2012) is Lester Brown’s laatste boek, opnieuw over het aloude probleem hoe het stijgend aantal mensen op de wereld te kunnen blijven voeden. Ik wil hier niet ingaan op de vier punten die volgens hem aandacht vergen om de rijzende problemen te kunnen oplossen, het stabiliseren van de wereldpopulatie, het terugdringen van de armoede, het terugdringen van de vleesconsumptie, en het terugdraaien van de politiek ter ondersteuning van het gebruik van biofuels. Het lijken me deelproblemen te zijn van een alles overkoepelend probleem, het overgebruik van grondstoffen vanwege een steeds verder toenemend aantal mensen op aarde. Dit toenemende aantal mensen veroorzaakt in feite al het andere; zonder hier wat aan te doen, is al het andere vergeefse moeite. Natuurlijk moeten we matigen met gebruik van grondstoffen, voedsel, water, energie, metalen, en moeten we afval- en gifstoffen zo min mogelijk in het milieu vrijlaten, en moeten we ook zoveel mogelijk afval recyclen om grondstofgebruik te verminderen en het milieu niet te veel te verontreinigen. Maar we moeten tegelijkertijd zien dat het bestrijden van effecten niet alleen ineffectief is, maar in feite niet kan: je kunt effecten alleen afzwakken. Wat je wel kunt bestrijden is hun oorzaak, het stijgend aantal mensen op aarde.

Om al deze mensen persoonlijk te voeden en gezond te houden, te kleden en onderdak te geven, heb je een grote, en zeer complexe, mondiale organisatie nodig, en zo’n organisatie kost ook energie en materialen. Deze kosten zijn zelfs orden groter dan die van het aantal mensen, terwijl de snelheid waarmee deze kosten groeien ook weer groter is dan die van de mensen zelf. In Wildgroei heb ik aangegeven waardoor deze snelheid groter moet zijn: de organisatie van onze maatschappij bestaat uiteindelijk uit een zeer groot aantal interacties tussen mensen, tussen lagen van interacties en tussen lokale groeperingen van interacties. Dat is wat organiseren inhoudt. Hierbij gaat het niet alleen om het gecoördineerd produceren van voedsel, het transport ervan, maar ook om de bouw en het onderhoud van het wegensysteem, de verkeersveiligheid, de handel, het financiële systeem, de industrie om dit mogelijk te maken, het onderwijs om de industrie en ook de wegenbouw of het rechtssysteem te vormen, wat niet al. En het gaat om de mensen een gezond en veilig leven te geven. De mens leeft niet van brood alleen, waarbij de huidige productie van brood zelf al zoveel energie en materialen kost. Alleen hiervoor hebben we de ook weer groeiende industrie nodig, alsook een stelsel van op zich niet-productieve handelingen.

Al deze niet-productieve handelingen vormen de “services”, samen ook wel de service industrie genoemd. Doordat de services allemaal op interacties tussen mensen berusten, neemt de omvang van de service industrie exponentieel toe ten opzichte van het op zich al exponentieel stijgend aantal mensen, en wel met een exponent die veel groter is dan die van onze aantallen zelf. We krijgen dan een stijging van het energie- en materialenverbruik dat dubbel-exponentieel blijkt te zijn: de exponent van de service industrie is niet constant ten opzichte van de exponent van de populatiegroei, maar groeit, groeit ook niet met een constante, maar groeit zelf exponentieel. Een exponent op een exponent. Afhankelijk van het proces dat gaande is, kan het mogelijk nog ingewikkelder zijn, drie- of viervoudig exponentieel, bijvoorbeeld. Tenslotte, tussen onze aantallen en de organisatie zit nog de laag van de industriële productie die op zich ook exponentieel groeit. Alle tezamen vormen deze processen een werktuig om onze persoonlijke voeding, gezondheid, kleding, behuizing, en beveiliging op mondiaal niveau veilig te stellen.

Er wordt wel gesteld dat de toename van de landbouwopbrengsten de bevolkingsgroei de laatste decennia, of zelfs eeuwen, heeft kunnen bijhouden en dat met een verdere intensivering en verbetering van technieken onze groei nog wel een tijdje door kan gaan. Malthus had het fout. Maar dan vergeet men de groei in de industriële productie en maatschappelijke organisatie die hier direct en noodzakelijk aan verbonden zit en waar nu juist het grootste en de snelst groeiende verbruik van grondstoffen in zit. Juist hierdoor loopt de verdere groei van onze aantallen totaal uit de hand. We moeten het hele plaatje bekijken, niet een klein, feitelijk irrelevant stukje ervan.

Vormen van groei

Er bestaan verschillende vormen van groei, zoals groei door het aan elkaar toevoegen van eenheden, en groei vanwege hun onderlinge reproductie. Bij de eerste categorie staan de eenheden los van elkaar, terwijl ze bij de tweede interacties vertonen. Zo kan een gezin in omvang groeien doordat er kinderen aan toegevoegd worden, maar de omvang van een populatie groeit wanneer de kinderen gaan reproduceren. In het eerste geval groeien de aantallen slechts langzaam en geleidelijk, 1, 2, 3, …., enzovoort, maar in het tweede steeds sneller: 2, 4, 8, 16, 32, …, enzovoort. Dit betekent dat met name sinds de Tweede Wereldoorlog de wereldpopulatie bijzonder snel is gaan groeien, terwijl de consumptie per hoofd langzamer ging: elk jaar wordt er alleen wat aan toegevoegd.

Voor de samenleving als geheel zijn er andere vormen van groei, vaak die van de tweede, snelle categorie. Voor de organisatie hebben we machines nodig die zelf slechts met andere machines gemaakt kunnen worden, en deze met weer andere. Hiervoor hebben we steeds meer materiaal en energie nodig. Aangezien die schaarser gaan worden, betekent dit dat we steeds meer energie en materiaal moeten steken in de opsporing en vervolgens bij de zuivering ervan: beide vormen volgen het tweede patroon. Hiervoor hebben we op vele niveaus organisaties opgezet, die van fabrieken, nationaliteiten en internationale organisaties, welke ook onderling georganiseerd moeten worden. Ook deze vorm van groei is dus snel.

Bovendien zijn al deze snelle vormen van groei van elkaar afhankelijk en op elkaar gestapeld: ze versnellen elkaar. Wiskundig heten de snelle vormen van groei exponentieel, waarbij de groeisnelheid in de exponent wordt weergegeven. Bij hun combinatie vormt de tweede laag van groei dan de exponent van de exponent van de eerste, de derde de exponent van deze laatste, enzovoort. Niet alleen is de groeisnelheid van vele maatschappelijke processen dus uiterst snel, maar deze versnelt zelf ook, waardoor de uiteindelijke snelheid dus al gauw helemaal uit de hand lopende hoeveelheden energie en materiaal gaat vergen. Doordat hun voorraden op aarde beperkt zijn, raken die nu met alarmerende snelheden uitgeput.