De rechten van de mens

De bescherming van de rechten van de mens is al heel oud; ze gaan al terug op de stele van Hammurabi van rond 1900 voor Christus, en later tot de Tien Geboden van Mozes. Het komt erop neer dat je een ander niet mag hinderen of schade berokkenen. Dit is sindsdien de basis van het recht gebleven in al zijn bijzondere vormen. Lang stonden hierbij grove schendingen van onze rechten centraal, diefstal of moord, terwijl later daarnaast ook gevoelens werden beschermd, zoals bij het verbod van belediging. Het gaat hierbij altijd om het inperken van een vorm van grensoverschrijdend gedrag. Wanneer er grenzen worden overschreden, dan roepen we de dader terug, waarvoor en op welke wijze dan ook. De vrijheid van de een mag niet de onvrijheid van een ander betekenen.

Sinds de oudste tijden is er heel veel gebeurd op dit vlak, de bevolkingen groeiden, de typen van grensoverschrijdingen diversifieerden, de wetboeken groeiden in omvang en aantal. Niemand kan de wet nu meer kennen, althans niet in detail. We hebben specialisten in privaatrecht, in huwelijksrecht, in belastingrecht, in strafrecht: er zijn teveel vormen van recht om door iedere burger of zelfs een rechtskundige beheersbaar te blijven. En toch wordt van elke nieuwkomer verwacht binnen een korte, gestelde termijn de wet voldoende te kennen om mogelijke grensoverschrijdingen te kunnen bestrijden. Geen nieuwkomer is vrij om te doen wat hem past, en wat dan een ander kan schaden.

Het is hierbij opvallend dat in eerste instantie, zoals bij Hammurabi’s stele, het om persoonlijke schade ging, die op dezelfde persoonlijke wijze werd tegengegaan. Letterlijk oog om oog, tand om tand. Dit is in de huidige tijd heel sterk veranderd, er worden heel andere straffen opgelegd, er wordt met het bestaan van kennis, omstandigheden en geaardheid rekening gehouden. Ook wordt er niet alleen meer gestraft, maar probeert men het gedrag van de dader te veranderen om herhaling te voorkomen. En dit alles geldt ook niet meer alleen directe, persoonlijke schade, maar betreft ook indirect aangebrachte schade, grensoverschrijdend gedrag tegen de staat, zoals dat bij belastingontduiking gebeurt. Uiteindelijk gaat het echter ook hier om schade aan een ander die nu extra moet betalen voor een uiteindelijke dienst van de staat.

Het lijkt er dus op dat er naast de afzonderlijke mensen andere, abstracte eenheden ontstaan zijn, persoonlijk bezit, de staat, de natie, de confederatie, andere biologische soorten, het milieu als geheel, maar uiteindelijk blijft het gaan om het beschermen van het welzijn van elk concreet organisme, mens, plant, of dier. Echter, de tendens naar abstractie gaat samen met het ontstaan van dit soort abstracte eenheden die op activiteiten van mensen teruggaan. En het aantal van deze activiteiten neemt onevenredig toe met het aantal mensen dat er bijeen leeft. Het aantal mensen is sneller en sneller gegroeid in de loop van de tijd, met een aantal acties en interacties dat sneller en sneller toeneemt per hoofd.

Bij elke stap wordt hierbij telkens de vrijheid van de een beschermd tegen een volgende, te grote vrijheid van een ander: met de toename van het aantal mensen op aarde perken we dus noodzakelijkerwijs en geleidelijk de vrijheden van elk van ons in. Telkens komen we dichter bij vrijheden die we als basale erkennen, zelfs de meest basale vrijheden van de een kunnen de vrijheid van anderen schaden, en moeten dus ingeperkt worden. Dit gaat bovendien des te sneller wanneer de gezamenlijke bronnen van leven uitgeput raken: uiteindelijk moeten we eerlijk gaan delen van wat er nog is. En ook dan kunnen er tekorten ontstaan, zodat eerlijk verdelen niet meer helpt. Dan moeten we gaan recyclen, zo lang mogeljk hergebruiken van eerdere, nu tekort schietende bronnen. Maar ook dat kan onvoldoende gaan worden, zodat uiteindelijk de aantallen mensen op aarde zelf de bedreiging gaan vormen van elk afzonderlijk mens. Die komt nu altijd tekort. Dan zijn er te veel. Te veel mensen ten opzichte van de bronnen voor het leven op aarde. Dit leidt dan tot zodanige sterfte dat de weinige overblijvenden nog een karig bestaan kunnen hebben. Echter, deze sterfte om een karig bestaan gaat via verschrikkingen, via moord, honger, ziekte en oorlog, de sterkst ingrijpende grensoverschrijdingen die je kunt denken. Een verschrikkelijke dood toelaten is tegen het meest basale recht van de mens.

Een minder basaal recht, hoe basaal ook gevoeld, is het recht op het krijgen van kinderen, het recht van diepe gevoelens, het recht van een nog niet bestaand mens. Door het recht op reproductie boven het recht te overleven te stellen in tijden van nijpend tekort, staat gelijk met het recht op incidentele gevoelens, of zelfs het recht op ontstaan, te stellen boven het recht om voort te leven van een al bestaand mens.

Ik geef de voorkeur aan inperking van reproductie in plaats van het toestaan van moord.